What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Grammar lesson
1 / 44
next
Slide 1:
Slide
Engels
Middelbare school
Voortgezet speciaal onderwijs
vmbo, mavo, havo, vwo
Leerroute 1
Leerroute VB
Leerroute VK
Leerroute VG
Show 5 more
This lesson contains
44 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
60 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Degrees of Comparison
Slide 2 - Slide
Trappen van Vergelijking
adjective (adverb)(bijv.nw)
comparative (vergelijking)
superlative (overtreffen)
Je gebruikt het om iets te beschrijven, zonder te vergelijken.
Je gebruikt deze vorm om twee dingen met elkaar te vergelijken.
Je gebruikt deze vorm om te zeggen dat iets het "meest" is, binnen een groep.
Slide 3 - Slide
Comparatives and superlatives
Box C is
small.
Box B is
small
er
than
box C.
Box A is
the
small
est
of all.
A
B
C
na de vergrotende trap krijg je altijd '
than
'
voor de overtreffende trap zet je altijd '
the
'
Slide 4 - Slide
Kort woord (1 of 2 lettergrepen)
stellende trap/eigenschap
vergrotende trap(vergelijking)
overtreffende trap
soft
fast
close
happy*
hot**
thin**
big**
soft
er
than
fast
er
than
clos
er
than
happi
er
than
hott
er
than
thinn
er
than
bigg
er
than
the soft
est
the fast
est
the clos
est
the happi
est
the hott
est
the thinn
est
the bigg
est
* eindigt op medeklinker - y? dan valt -y weg en gebruik je - ier
** eindigt op een klinker (vowel) en medeklinker (consonant?) --> dan medeklinker verdubbelen
+ er
+est
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
2 of meer lettergrepen
stellende trap/eigenschap
vergrotende trap(vergelijking)
overtreffende trap
loving
awful
b
eautiful
expensive
interesting
more
loving than
more
awful than
more
beautiful than
more
expensive than
more
interesting than
the most loving
the most afwul
the most beautiful
the most expensive
the most interesting
More
Most
Pas op! Bij sommige woorden met 2 lettergrepen is er een uitzondering
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
2 syllables (uitzonderingen)
stellende trap/eigenschap
vergrotende trap(vergelijking)
overtreffende trap
narrow
gentle
clever
simple
messy
narrower than
gentler than
cleverer than
simpler than
messier than
the narrowest
the gentlest
the cleverest
the simplest
the messiest
Woorden die eindigen op -y, -er, -le, -ow volgen de regel van 1 lettergreep
-er
-est
Slide 9 - Slide
Adjectives, uitzonderingen
stellende trap/eigenschap
vergrotende trap(vergelijking)
overtreffende trap
bad
many
little
few
good
worse than
more than
less than
fewer than
better than
the worst
the most
the least
the fewest
the best
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
easy?
A
easier - easiest
B
more easy - most easy
C
easyer - easyest
D
easyr - easyst
Slide 13 - Quiz
Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
bad?
A
badder - baddest
B
worse - worst
C
bader - badest
D
more bad- most bad
Slide 14 - Quiz
Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
good?
A
gooder - goodest
B
beter - best
C
better - best
D
more good - most good
Slide 15 - Quiz
Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
Tall?
A
taller-tallst
B
taller-tallest
C
more tall-most tall
D
tallier-talliest
Slide 16 - Quiz
Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
famous?
A
famouser- famousest
B
more famous- most famous
C
famousser - famoussest
D
more famouser - most famousest
Slide 17 - Quiz
Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
little?
A
littler - littlest
B
more littler - most littlest
C
more little -most little
D
less - least
Slide 18 - Quiz
Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
important?
A
importanter -importantest
B
more important - most important
C
more importanter - most importantest
D
importantly - importantliest
Slide 19 - Quiz
Wat zijn de trappen van vergelijking voor:
incredible?
A
incredibler- incrediblest
B
more incredibler - most incrediblest
C
incredibleer - incredibleest
D
more incredible - most incredible
Slide 20 - Quiz
My house is (nice)
...
than yours.
Slide 21 - Open question
Who is the (good) ..... football player in the world?
Slide 22 - Open question
This is the (interesting) ....
book I have ever read.
Slide 23 - Open question
Is Beyonce the (rich) ...
woman on earth?
Slide 24 - Open question
The weather this summer is even (bad)
... than last summer.
Slide 25 - Open question
What is your (bad) ...... subject at school?
Slide 26 - Open question
This flower is (beautiful)
... than that one.
Slide 27 - Open question
A holiday by the sea is (good) ...
than a holiday in the mountains.
Slide 28 - Open question
The .... (intelligent) students are doing this quiz right now!
Slide 29 - Open question
I use little sugar in my tea, but my sister uses even .... (little) in hers.
Slide 30 - Open question
Now make your own sentence, using a comparative or superlative!
Slide 31 - Open question
Possessive Pronouns
Bezittelijke Voornaamwoorden
Slide 32 - Slide
Aan het einde van de les:
* Weet je alle bezittelijke voornaamwoorden in het Engels en kun je ze goed in de zin gebruiken.
Slide 33 - Slide
Possessive (bezittelijke) pronouns
'zelfst. nw erna'
Mijn = My
Jouw = Your
Zijn = His
Haar = Her
zijn/haar (ding) = Its
Ons/onze = Our
Jullie = Your
Hun = Their
'Zonder zelfst naamwoord'
van mij = mine
van jou = yours
van hem = his
van haar = hers
van ons = ours
van jullie = yours
van hen = theirs
'zelfst. nw ervoor'
van mij = of mine
van jou = of yours
van hem = of his
van haar = of hers
van ons = of ours
van jullie = of yours
van hen = of theirs
Slide 34 - Slide
This is (mijn) bike, it is (van mij)
A
mine, my
B
my, my
C
mine, of mine
D
my, mine
Slide 35 - Quiz
See that dog? (zijn/haar) tail is long.
A
his
B
her
C
its
D
it's
Slide 36 - Quiz
(Onze) mother gave (haar) friend a car.
A
us, hair
B
our, her
C
ours, of hers
D
our, hers
Slide 37 - Quiz
(hun) train is late.
A
of theirs
B
them
C
theirs
D
their
Slide 38 - Quiz
Is that car there (van hen)?
A
of them
B
theirs
C
their
D
they
Slide 39 - Quiz
Is that (hun) car? No, it is (de onze)
A
they, our
B
their, of our
C
their, ours
D
theirs, us
Slide 40 - Quiz
Is that (zijn) book? No, it's (de hare)
A
him, hers
B
his, her
C
him, her
D
his, hers
Slide 41 - Quiz
This is Peter, he is a friend (van mij).
A
my
B
of mine
C
mine
D
of me
Slide 42 - Quiz
An uncle (van haar) went to Scotland last year.
A
of hers
B
of her
C
hers
D
her
Slide 43 - Quiz
A teacher (van jouw), called me this morning.
A
of you
B
yours
C
of yours
D
your
Slide 44 - Quiz
More lessons like this
possesive/reflexive pronouns - 2
January 2024
- Lesson with
14 slides
Engels
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 2,3
M2-4 My, mine, of mine
March 2024
- Lesson with
16 slides
Engels
Middelbare school
vmbo
Leerjaar 2,3
M4 - Proefwerk Unit 1 + 2 + 3
February 2024
- Lesson with
32 slides
Engels
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 2
HV2 Unit 4 Lesson 4 (possessive pronouns)
June 2024
- Lesson with
11 slides
Engels
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
HV2 Unit 4 Lesson 4 (possessive pronouns)
April 2022
- Lesson with
11 slides
Engels
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
2K Unit 1 Paragraph 2 v.a. opdr 6
September 2024
- Lesson with
37 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Week 3 Periode 3
February 2023
- Lesson with
17 slides
Engels
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
Bezittelijke voornaamwoorden- Kader
October 2023
- Lesson with
18 slides
Engels
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3