Nederlands H4 Samenvatting

1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

- - - Na de les weet je hoe je een meewerkend voorwerp uit een zin kan halen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden
A
aan wie/ voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
B
aan wie/voor wie + gezegde + voorzetsel (+ lijdend voorwerp)?
C
aan wie/ voor wie + gezegde + onderwerp (+bezittelijk voornaamwoord)?
D
aan wie/ voor wie + hulpwerkwoord + onderwerp (+ lijdend voorwerp)?​

Slide 5 - Quiz

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Meneer Hoekstra heeft hem het nieuwtje al verteld.

Slide 6 - Open question

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Heb je voor Rofaida ook een blikje meegebracht?

Slide 7 - Open question

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Hem geef ik niets.

Slide 8 - Open question

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Rojda heeft het mij toch verteld.

Slide 9 - Open question

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Hem geef ik niets.

Slide 12 - Open question

Benoem het meewerkend voorwerp. Geen meewerkend voorwerp? Noteer dan 'geen'

Rojda heeft het mij toch verteld.

Slide 13 - Open question

Typ het juiste verwijswoord.

Wil je jou/jouw auto even goed parkeren?

Slide 14 - Open question

kies het juiste verwijswoord.

Ik heb jou/jouw nog nooit gesproken.

Slide 15 - Open question

Kies het juiste verwijswoord.
Wil je [jou|jouw] fiets even weg zetten?

Slide 16 - Open question

Noteer het juiste verwijswoord:
Nu is het jou/jouw beurt!

Slide 17 - Open question

Noteer het juiste verwijswoord:
Ik wil graag even bij je/jouw langskomen.

Slide 18 - Open question

Wat zijn verkleinwoorden??

Slide 19 - Mind map

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Link

Verkleinwoord met PJE
Verkleinwoord met TJE
boom
telefoon
broer
riem
film
raam
tafel
haar

Slide 23 - Drag question

Sleep de uitgangen naar het juiste woord om er een verkleinwoord van te maken. 
scherm
snoep
scooter
pizza
rekening
-atje
-tje
-etje
-pje
-je

Slide 24 - Drag question



Noteer het verkleinwoord:

brug

Slide 25 - Open question



Noteer het verkleinwoord:

auto

Slide 26 - Open question



Noteer het verkleinwoord:

ketting

Slide 27 - Open question

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 28 - Quiz


Een verkleinwoord is altijd een ..... ?
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 29 - Quiz

Verkleinwoorden
A
laatje
B
ladetje

Slide 30 - Quiz

timer
20:00
Maak de oefentoets van hoofdstuk 4
en 
kijk hem na

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide