V5 Unité 4 - les 10

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 5

Unité 4 - les 10

V5

Le programme du 8 juin

1. Parler: le week-end

2. Herhalen: de passé composé

3..Herhalen: de werkwoorden

4. Maken: opdracht voor de klas

5. Quizlet Live: alles voor de toets

Parler de ton week-end:​

- Qu'est-ce que tu as fait?​
- Qu'est-ce que  tu as aimé le plus?  Pourquoi?​
- Qu'est-ce que tu as aimé le moins? Pourquoi?

Wat weet je nog over de passé composé?

le passé composé (vtt):

• speelt zich af in de verleden tijd 
• bestaat uit 2 werkwoorden: 
• 1. hulpwerkwoord (avoir of être)
• 2. voltooid deelwoord,     regels:
• stam + é (bij ww eindigend op -er)
• stam + u (bij ww eindigend op -re)
• stam + i (bij ww eindigend op -ir)

Wanneer gebruik je avoir of être als hulpwerkwoord?

• Gemakkelijke maar niet in alle gevallen opgaande regel:
• gebruik hetzelfde hulpwerkwoord als wij in het Nederlands doen, vb:
  
• ik heb gegeven =
• j' ai donné
• hij is binnengekomen =
• il est entré

WANNEER ETRE OF AVOIR?

Het Etre-Huis

LET OP: Ik BEN geweest, maar toch is avoir het hulpwerkwoord + volt dlw is onregelmatig

J' ai été

Tu as été

Il, elle, on a été

nous avons été

vous avez été

Ils, elles ont été

Choisis la traduction correcte:

Irène zegt:
Tijdens de vakantie ben ik naar Maastricht geweest.

1. Pendant les vacances, je suis allé à Maastricht.
2. Pendant les vacances, j'ai allé à Maastricht.
3. Pendant les vacances, je suis allée à Maastricht.
4. Pendant les vacances, j'ai allée à Maastricht.

P.C. met 'avoir'

P.C. met 'etre'

revenir

tomber

regarder

éviter

mettre

s'intéresser à

descendre

Vertaal in het Frans:

Ik heb de brief gestuurd (envoyer).

Vertaal in het Frans:

Ik heb hem gestuurd (= de brief).

Vertaal in het Frans:

Dat is de brief die ik gestuurd heb.

Vertaal in het Frans:

Ik zie (=voir) mijn vrienden.

Vertaal in het Frans:

Ik heb ze (de vrienden) uitgenodigd.

Hij gaat zitten

1. il s'assieds
2. il s'assied
3. il s'asseyez
4. il s'asseyent

Zij (Karim+Antoine) zijn gaan zitten (s'asseoir)

Wij hebben beloofd

1. nous promions
2. nous avons promit
3. nous avons promis
4. nous ayons promit

hij belooft (promettre)

Zij genieten

1. ils régallent
2. ils régalions
3. ils régalent
4. ils régalaient

Jij hebt genoten (se régaler)

wij sliepen

1. nous dormons
2. nous dormions
3. nous dormens
4. nous avons dormi

zij heeft geklaagd (se plaindre)

ik zal rijden/sturen

1. je conduira
2. je conduirai
3. je conduiras
4. je conduirais

jij hebt gereden (conduire)

De opdracht*

- Verzin een opdracht/spel/Gartic Phone/ Kahoot (min. 15 vragen+plaatjes+bonusvraag) voor de klas

- Maak de opdracht alleen of in een duo (evt. 3-tal)

- Voer de opdracht de volgende les (woensdag) uit

Het onderwerp (van alles minstens 1 vraag)

1. De woordjes van Unité 4

2. De passé composé met être

3. De werkwoorden (s'asseoir, dormir, envoyer, se plaindre + herhaling ww op ER, conduire, dire, mettre)

* deze opdrachten hoef je niet te doen als je thuis bent (deze ga je volgende week op school doen)