Verbos regulares e irregulares 2

Verbos regulares e irregulares 2
1 / 21
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Verbos regulares e irregulares 2

Slide 1 - Slide

Traduce:
Ik wil
A
Quiero
B
Puedo
C
Soy
D
Tengo

Slide 2 - Quiz

Traduce:
Jij kan
A
Quieres
B
Tienes
C
Eres
D
Puedes

Slide 3 - Quiz

Traduce:
Wij zijn
A
Queremos
B
Tenemos
C
Podemos
D
Somos

Slide 4 - Quiz

Traduce:
Jullie hebben
A
Podéis
B
Queréis
C
Tenéis
D
Sois

Slide 5 - Quiz

Traduce:
Wij eten (comer)
A
Comáis
B
Coméis
C
Comamos
D
Comemos

Slide 6 - Quiz

Traduce:
Ik reis (viajar)
A
Viajo
B
Viaja
C
Viajaro
D
Viajas

Slide 7 - Quiz

Traduce:
Jullie wonen (vivir)
A
vivéis
B
vivirís
C
vives
D
vivís

Slide 8 - Quiz

Traduce:
Zij schrijven (escribir)
A
escribís
B
escriben
C
escribin
D
escriban

Slide 9 - Quiz

Traduce:
Jij werkt (trabajar)
A
trabajas
B
trabajaras
C
trabajáis
D
trabaja

Slide 10 - Quiz

Traduce:
Wij rennen (correr)
A
corremos
B
corramos
C
corréis
D
correremos

Slide 11 - Quiz

Vertaal in 1 woord:
Ik drink (beber)

Slide 12 - Open question

Vertaal in 1 woord:
Jullie rennen (correr)

Slide 13 - Open question

Vertaal in 1 woord:
Wij kunnen (poder)

Slide 14 - Open question

Vertaal in 1 woord:
Jij reist (viajar)

Slide 15 - Open question

Vertaal in 1 woord:
Ik loop (caminar)

Slide 16 - Open question

Vertaal in 1 woord:
Jij wilt (querer)

Slide 17 - Open question

Vertaal in 1 woord:
Hij is (ser)

Slide 18 - Open question

Vertaal in 1 woord:
U heeft (tener)

Slide 19 - Open question

Vertaal in 1 woord:
Wij werken (trabajar)

Slide 20 - Open question

Vertaal in 1 woord:
Jij kijkt (mirar)

Slide 21 - Open question