If-sentences (first conditional)

1 / 17
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

TODAY'S PLAN
Today's lesson will be about if-sentences.  

* If-sentences (grammar 21)
* Oefeningen in de LessonUp
* Listening ex. 30 (p.77WB)
* Check homework

Slide 2 - Slide

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
Wanneer gebruik je de first conditional?
* Als er aan deze voorwaarde wordt voldaan, is de kans heel groot dat dit zal gebeuren.

Dus, als iets waarschijnlijk is om te gebeuren - nu of in de toekomst.

Slide 3 - Slide

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
voorwaarde (bijzin)
waarschijnlijk gevolg
(hoofdzin)
* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple
  study

Slide 4 - Slide

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
voorwaarde
(bijzin)
waarschijnlijk gevolg
(hoofdzin)
* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + een werkwoord
  will pass

Slide 5 - Slide

If - sentences (first conditional)
If you study well,
you will pass the test. 
voorwaarde
(bijzin)
waarschijnlijk gevolg
(hoofdzin)
* In dit zinsdeel gebruik je altijd will + een werkwoord
  will pass

* "If-clause", het zinsdeel waar if in staat.
* In dit zinsdeel gebruik je altijd de present simple
  study

Slide 6 - Slide

If - sentences (first conditional)
Waar moet je op letten? 
* De First Conditional bestaat uit twee zinsdelen: eentje bevat een voorwaarde, de ander een waarschijnlijk resultaat / gevolg.
* Deze zinsdelen hebben beide een andere tense: in de if-clause (het zinsgedeelte met if) gebruik je altijd de Present Simple, in het andere zinsgedeelte (main clause) will + een werkwoord.


if + Present Simple 
     Future
Future
If + Present Simple

Slide 7 - Slide

If I ... (to have) enough money, I ... (to buy) new shoes.
A
have - will buy
B
will have - buy
C
have - buy
D
will have - will have

Slide 8 - Quiz

If I ... (to win) the lottery, I ... (to treat) myself with a new car.
A
will win - will treat
B
win - will treat
C
win - treat
D
will win - treat

Slide 9 - Quiz

I ... (to stay) home, if it ... (to rain)
A
stay - will rain
B
stay - rains
C
will stay - rains
D
will stay - will rain

Slide 10 - Quiz

Typ de zin over en vul de antwoorden in.

If I ... (to see) Mary, I ... (to tell) her.

Slide 11 - Open question

Typ de zin over en vul de antwoorden in.

If you ... (to work) hard, you ... (to get) rich.

Slide 12 - Open question

Typ de zin over en vul de antwoorden in.

Their teacher ... (to be) sad if they don't ... (to pass) their exam.

Slide 13 - Open question

Typ de zin over en vul de antwoorden in.

We ... (to invite) John, if he ... (to be) free tomorrow.

Slide 14 - Open question

Je gebruikt The First Conditional als iets ...... is om te gebeuren.
A
waarschijnlijk
B
niet waarschijnlijk
C
helemaal zeker

Slide 15 - Quiz

HOMEWORK: Monday May 31
Do: ex. 24,25, 27 + listening exercise (Its)

Study: Stones Theme 6 & 7 (Oral exam)

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide