This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
A
B
A = zinsdelen
B = woordsoorten Welke heb je al geleerd?
Slide 1 - Slide
werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?
Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde.
Het belangrijkste ww is een zww. Geeft de handeling aan. Zegt wat het ow doet.
Of een zin heeft een naamwoordelijk gezegde.
Het belangrijkste ww is een kww. Zegt wat het ow IS.
Slide 2 - Slide
Wat ga je vandaag leren?
Wat is een naamwoordelijk gezegde?
2. Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde
in een zin?
Uitleg naamwoordelijk gezegde (ng)
Slide 3 - Slide
Het naamwoordelijk gezegde
Het naamwoordelijk gezegde zegt
wat iemand of iets (het onderwerp)
IS(of wordt of blijft).
Het bestaat uit: kww (en andere ww)
zinsdeel met naamwoord (bijvoeglijk, zelfstandig)
Slide 4 - Slide
Het ng
Bestaat uit 2 delen:
1. werkwoordelijk deel Het belangrijkste ww = kww en eventueel andere ww
2. naamwoordelijk deel Het zinsdeel wat een eigenschap/kenmerk noemt van het ow. Er staat altijd een zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord in.
Slide 5 - Slide
Naamwoordelijke gezegde
Slide 6 - Slide
Leerdoelen
1. Je kent de 9 kww.
2. Je kunt uitleggen wat het ng is.
3. Je kunt het ng noemen een zin.
4. Je kunt uitleggen uit welke delen het ng bestaat.
5. Je kunt zelf zinnen maken met het ng.
ng = naamwoordelijk gezegde
Slide 7 - Slide
Stappenplan zinnen ontleden
1. Zoek de pv. Zet de pv tussen zinsdeelstreepjes.
2. Zet de andere zinsdeelstreepjes. 3. Zoek het ow.
4. Wat is het belangrijkste werkwoord? 5. Is het dus een wg of een ng?
6. Wat is het wg of ng?
7. Bij een ng. Wat is het wd? Wat is het nd?
8. Bij wg: zoek het lv.
9. Zijn er nog zinsdelen over? Deze noem je 'ander zinsdeel' = az.
Ken de goede vraag!
Slide 8 - Slide
Vóór a.s. donderdag doen!
Heb je vragen over een onderdeel van het proefwerk grammatica?