Bespreken toets H3

Bespreken toets
hoofdstuk 3
1 / 22
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Bespreken toets
hoofdstuk 3

Slide 1 - Slide

Deze les:
  • Uitleg analyseformulier RTTI
  • bespreken toets H3
  • Ruimte voor het stellen van vragen en het invullen van het formulier.
  • aan de slag met opdrachten van H4 of oefenen met de begrippen.

Slide 2 - Slide

aan het einde van deze les....
... Weet je wat er goed en minder goed ging bij de toets van H3.
... Weet je hoe je de dingen die niet goed gingen de volgende keer gaat aanpakken.
... Kun je aangeven wat je nodig hebt om de volgende keer een (nog) beter cijfer te halen.

Slide 3 - Slide

Uitleg formulier 
eerste deel invullen tijdens de bespreking.
tweede deel invullen na de bespreking.

Het formulier lever je aan het einde van de les in.

Slide 4 - Slide

Opdracht 1 (R) (4p)
Noteer de betekenis van de volgende begrippen, schrijf eerst het begrip over op je blad.

- Proletariërs: arme en werkloze Romeinen.
- Dictator: alleenheerser. Hij kreeg van de senaat veel macht om een einde te maken aan onrust.
- Burgeroorlog: oorlog tussen twee of meer groepen uit hetzelfde land of van hetzelfde volk.
- Limes: versterkte noordgrens van het Romeinse Rijk.
-Senaat: vergadering van rijke en belangrijke Romeinen. Zij namen alle belangrijke besluiten in het Romeinse Rijk

per goed antwoord 1 punt, totaal 4 punten.

Slide 5 - Slide

Opdracht 2: (T1) (2p) 
c. Rome verovert Griekenland.
b. Julius Caesar wordt vermoord door senatoren.
d. Bataafse opstand onder leiding van Julius Civilis.
a. Keizer Constantijn laat zich dopen en is hiermee de eerste christelijke keizer.
e. Splitsing van het Romeinse Rijk.

(cbdea ook goed) totaal 2 punten.

Slide 6 - Slide

Opdracht 3: (I) (1p)
Bekijk bron 1
Een historicus gebruikt deze kaart voor zijn artikel over het Romeinse rijk. Welke van de onderstaande zinnen kan hij gebruiken bij deze kaart?

Kies het juiste antwoord.

  A De volksverhuizingen van de Vandalen en Hunnen zorgden voor een splitsing van het Romeinse rijk.
  B De tweedeling van het Romeinse rijk en de volksverhuizingen van de Vandalen en Hunnen waren twee belangrijke oorzaken voor de val van het Romeinse rijk.
  C Om de aanvallen van de Vandalen en Hunnen beter te weerstaan werd het Romeinse rijk in tweeën gedeeld.
  D De aanvallen van de Vandalen en Hunnen maakten het noodzakelijk om de grens tussen het West- en het Oost-Romeinse rijk te verleggen.

Slide 7 - Slide

Opdracht 4: (T1) (4p)
Lees de volgende zinnen. Schrijf op of de tweede zin een oorzaak of een gevolg is van de eerste zin.

a. 1. Jezus trok met zijn goede boodschap door Palestina en kreeg steeds meer aanhang. 2. Het Romeinse bestuur zag Jezus als een bedreiging van hun macht.
b. 1. Het christendom werd in Europa verspreid. 2. De apostelen gingen de leer van Jezus na zijn dood aan anderen doorgeven.
c. 1. In Rome werden steeds meer rijke mensen ook christen. 2. De christelijke kerk kon arme en zieke mensen helpen met voedsel of geld.
d. 1. De christenen weigerden te offeren aan andere goden. 2. De christenen vormden een bedreiging voor de Romeinse overheid.

a. zin 1 = oorzaak, zin 2= gevolg
b. zin 1 = gevolg, zin 2= oorzaak
c. zin 1 = oorzaak, zin 2 = gevolg
d. zin 1= oorzaak, zin 2 = gevolg                    per goed antwoord 1 punt, totaal 4 punten

Slide 8 - Slide

Opdracht 5: (T2)(2p)
Bekijk bron 2
Bij welk begrip dat je hebt geleerd dit hoofdstuk past deze afbeelding het best?

Ik zie op de afbeelding een kaart met symbolen en namen.
Dit betekent dat hier een deel van de grens van het Romeinse Rijk te zien is.
Hieruit concludeer ik dat deze afbeelding past bij het begrip limes want dat is de versterkte grens van het Romeinse Rijk.

1 punt voor het begrip, 1 punt voor de uitleg.

Slide 9 - Slide

Opdracht 6: (T2) (2p)


Bekijk bron 3
Bij welk begrip dat je hebt geleerd dit hoofdstuk past deze afbeelding het best?

Ik zie op de afbeelding verschillende groepen mensen
Dit betekent dat deze mensen verschillende functies hebben in het Romeinse bestuur.
Hieruit concludeer ik dat deze afbeelding past bij Romeinse Republiek omdat de Republiek op deze manier bestuurd werd. 

Slide 10 - Slide

Opdracht 7: (I) (3p)
Lees bron 4, 5 en 6.
Geef per bron aan of de bron een feit of een mening is, leg je keuze uit met een voorbeeld uit de bron.

Doe het zo: Bron 4 is een (feit/mening) want in de bron staat… doe dit ook voor bron 5 en 6.

Per goed antwoord 1 punt, totaal 3 punten.

Slide 11 - Slide

bron 4:
bron 4 is een mening, want in de bron staat: christenen kunnen alleen maar eenvoudige en domme mensen overhalen.

Slide 12 - Slide

Bron 5:
bron 5 is een feit, want in de bron staat bijv. dat Wie zei dat hij geen christen was, moest dat bewijzen dit kun je controleren.

Slide 13 - Slide

bron 6
Bron 6 is een feit, want in de bron staat: op 24 februari 303 werd een wet gemaakt.

Slide 14 - Slide

Opdracht 8: (I) (3p)
Stel je drie Romeinse mannen voor:

1. Claudius. Hij is 47 jaar oud. Hij bezit veel grond en veel slaven.
2. Julius. Hij is een proletariër van 41 jaar oud.
3. Antonius. Hij was boer, maar hij kon de concurrentie met Claudius niet volhouden. Daarom is hij naar de stad getrokken, in de hoop daar werk te kunnen vinden.


Slide 15 - Slide

Opdracht 8: (I) (3p)
Geef aan of de zinnen hieronder goed of fout zijn. ( A= goed/ fout, B= goed/fout enz..)

A. Claudius woont een groot deel van het jaar op het platteland.
B. Julius woont in een insula.
C. Antonius woont in een insula.
D. Julius woont waarschijnlijk op het platteland.
E. Claudius bezit waarschijnlijk een villa.

5 goed = 3p
3-4 goed = 2p
1-2 goed = 1p

Slide 16 - Slide

Opdracht 9: (I) (2p)


Lees bron 7
De naam van de schrijver van deze bron staat niet onder de bron. Wie is de persoon uit deze bron? Leg je antwoord uit met een voorbeeld uit de bron.

De schrijver van de bron is keizer Augustus want er staat: de dictatuur heb ik niet geaccepteerd.  1 punt voor Augustus, 1 punt voor de uitleg

Slide 17 - Slide

Opdracht 10: (R) (3p)

In het Romeinse Rijk kon je op drie manier slaaf worden. Welke drie manieren waren dat

1. Geboren worden als slaaf
2. Je schulden niet meer kunnen betalen.
3. Meegenomen worden uit veroverd gebied.

per goed antwoord 1 punt.

Slide 18 - Slide

Opdracht 11: (T2) (4p)
a. Hij was geen keizer, als enige van de vier. Caesar
b. Hij liet het christendom toe in zijn rijk. Constantijn
c. Hij liet christenen vervolgen en zwaar straffen.Nero
d. Hij was de vijfde Romeinse keizer. Nero
e. Hij was de eerste Romeinse keizer.Augustus
f. Hij werd christen.Constantijn
g. Hij nam wraak op de moordenaars van Caesar.Augustus
h. Hij veroverde grote gebieden voor de Romeinen. Caesar

8 goed = 4p
6-7 goed = 3p 
4-5 goed = 2p
2-3 goed = 1p

Slide 19 - Slide

Opdracht 12: (T1) (1p)
Wat is geen goed voorbeeld van romanisering?

A. Germaanse kooplieden leren Latijn, de taal van de Romeinen. Zo kunnen ze makkelijker handeldrijven met de Romeinse soldaten.
B. De bewoners van een Germaans dorp bouwen een nieuw huis voor hun stamhoofd. Het nieuwe huis ziet er net zo uit als een Romeinse villa.
C. Bataven deden vooral aan ruilhandel, ze gebruikten geen geld. Maar toen de Romeinen kwamen, werd het gebruik van (Romeins) geld steeds normaler voor de Bataven.
D. De inwoners van een Germaans dorp vereren vele goden, maar ze weigeren de Romeinse goden te vereren.

Slide 20 - Slide

Totaal 31 punten
Tel je punten na.

Slide 21 - Slide

Invullen formulier
Je krijgt 10 minuten de tijd om voor jezelf in stilte het formulier verder in te vullen. Wanneer je hier mee klaar bent kun je rustig werken aan je opdrachten van H4 of begrippen gaan leren.

Slide 22 - Slide