1 Vorig jaar heb je geleerd wat het .... werkwoordelijk gezegde betekent.
2 De tweelingzussen lijken erg op elkaar. Je kunt ze bijna niet .....
3 De plattegrond op het station is heel ..... Je kunt precies zien waar je bent.
4 Op de open dag kun je ..... een praktijkles in de keuken.
5 Hoe kun je ..... dat deze fiets echt van jou is ?
6 Messi is een goede voetballer. Hij heeft een goede techniek en hij heeft veel ..... in het spel.