Ww-spelling H1 + H2

timer
10:00
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1,3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

timer
10:00

Slide 1 - Slide

Planning vandaag:
  • Uitleg werkwoordspelling blz. 36-37
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
  • Uitleg werkwoordspelling blz. 66-67
Persoonsvorm verleden tijd
  • Bespreken huiswerk
  • Maken opdrachten
  • Afsluiting les

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
  • de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct spellen. 

  • de verleden tijd van zwakke werkwoorden correct spellen. 

Slide 3 - Slide

Hoe vind ik de persoonsvorm (pv) in een zin?
  • de zin vragend maken
Voorbeeld: Ik mag een ijsje. / Mag ik een ijsje?

  • zet de zin in een andere tijd
Voorbeeld: Hij wil naar huis. / Hij wilde naar huis.

  • verander het getal 
Voorbeeld: Jullie gaan voetballen. / Jij gaat voetballen.

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
Bij de spelling van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd, ga je uit van de ik-vorm. 

Let op! de ik-vorm is niet hetzelfde als de stam! 

Slide 5 - Slide

Hoe vind je de ik-vorm? 
Je haalt van het hele werkwoord -en af. Je houdt de stam over. 
(hele werkwoord = infinitief)

Voorbeeld: werken - en = werk 
Voorbeeld: raden - en = rad

Ik rad? Nee! Ik raad

Soms moet je letters toevoegen of weglaten om de juiste ik-vorm te krijgen. 

Slide 6 - Slide

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Welk woord in de zin is de persoonsvorm?
Ik fiets op mijn fiets naar school
A
fiets (1e woordje)
B
fiets (2e woordje)
C
Ik
D
school

Slide 8 - Quiz

Noteer de stam en de ik-vorm van:
fietsen
(dus 2 werkwoorden)

Slide 9 - Open question

Noteer de stam en de ik-vorm van
beloven
(dus 2 werkwoorden)

Slide 10 - Open question

Hoe schrijf je de persoonsvorm in de tt? (pvtt)
Ik voor de pv of achter de pv, alleen de ik-vorm 
Voorbeeld: ik loop /loop ik? 
Ik vind / vind ik? 

Jij / je achter de pv
: ik-vorm 
Voorbeeld: Raad jij / je 
Loop jij / je 
Vind jij / je

Slide 11 - Slide

In alle andere gevallen in het enkelvoud ik-vorm + t 
Voorbeeld: jij/ zij/ hij klimt 
Jij/ zij/ hij vindt 

In het meervoud: hele werkwoord 
Voorbeeld: wij zwemmen
jullie zwemmen 
zij zwemmen 


Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Persoonsvorm in de verleden tijd: 
zwakke werkwoorden 
Zwakke werkwoorden zijn te zwak om te veranderen van klank in de verleden tijd. 
Voorbeeld: fiets- fietste 

Sterke werkwoorden veranderen in de vt wel van klank.
Voorbeeld: vind- vond 

Slide 14 - Slide

Zwakke werkwoorden Enkelvoud 



Meervoud

stam + de of te ik/jij/hij/zij/het gooide 
k/jij/hij/zij/het stopte

stam + den of ten wij/jullie/zij stopten
wij/jullie/zij gooiden

Slide 15 - Slide

Hoe bepaal je nou of je de(n) of te(n) schrijft?
Stap 1: Je kijkt naar het hele werkwoord. 
Stap 2: Je haalt -en af van het hele werkwoord. Je houdt de stam over. 
Stap 3: Is de laatste letter van de stam een medeklinker uit het 't (e)x-f(o)ksch(aa)p 
--> je schrijft -te(n). Anders schrijf je -de(n). 

Slide 16 - Slide

Voorbeeld: 
Stap 1 :hele werkwoord = plagen (wij plagen)
Stap 2: plagen- en = plag 
Stap 3 Zit de g in het 't (e)x-f(o)ksch(aa)p? Nee. Je schrijf dus plaagden (ik-vorm tt + den) wij plaagden 

Slide 17 - Slide

Als de stam eindigt op een van de medeklinkers uit ‘t kofschip of ‘t fokschaap schrijf je stam + te(n). Anders schrijf je altijd de(n).

Bij zwakke werkwoorden als verven en verbazen verandert de v en z aan het eind van de stam in een f of een s: ik verf, ik verbaas.

In de verleden tijd krijgen ze echter de(n) (ik verfde, ik verbaasde) omdat in het hele werkwoord een z en een v staan.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Huiswerk week 36 
Spelling H1: werkwoorden blz. 36-37
Maken opdracht 1 t/m 6

Spelling H2: werkwoorden blz. 66-67
Maken opdracht 1 t/m 6

Je krijgt nu tijd om deze opdrachten te maken. Als je deze (al) af hebt, krijg je een extra oefening van mij.   


Slide 20 - Slide