werkwoordspelling 7

Wanneer ik een persoonsvorm in de zin moet invullen gebruik ik de onderste of bovenste helft van de denkstappenkaart?
1 / 17
next
Slide 1: Open question
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wanneer ik een persoonsvorm in de zin moet invullen gebruik ik de onderste of bovenste helft van de denkstappenkaart?

Slide 1 - Open question

Gisteren ... dat huis helemaal ...
afbranden
A
brandde af
B
afgebrand
C
brande af

Slide 2 - Quiz

v.t. Zij .... het kind.
baden
A
bad
B
bade
C
baadde

Slide 3 - Quiz

v.t. Hij ... het geklets.
dulden
A
dulde
B
duld
C
duldt
D
duldde

Slide 4 - Quiz

v.t. Emma ... haar armen.
spreiden
A
spreide
B
spreidden
C
spreiden
D
spreidde

Slide 5 - Quiz

bespreken
Wij ... gisteren dat voorstel.
A
bespraken
B
bespraakten
C
bespreken
D
bespreekten

Slide 6 - Quiz

genezen (v.t.)
De jongen ... van de ernstige ziekte.
A
geneest
B
genees
C
genas
D
geneeste

Slide 7 - Quiz

opschrijven
Je moet het ... woord nog eens overlezen.
A
geschreven
B
opgeschreven
C
opschrijven
D
beschreven

Slide 8 - Quiz

bezoeken
Gisteren hebben wij een museum ....
A
bezoekt
B
bezoeken
C
bezochten
D
bezocht

Slide 9 - Quiz

meebrengen
De ... kleren gaan naar een goed doel.
A
meegebrengte
B
meebrengen
C
meegebrachten
D
meegebrachte

Slide 10 - Quiz

ontvangen
Heb jij al antwoord ...?
A
gegeven
B
ontvangen
C
ontvingen

Slide 11 - Quiz

uitblazen
De ... kaarsen roken nog even na.
A
uitgeblazen
B
uitgeblozen
C
uitgeblieste

Slide 12 - Quiz

overdrijven (t.t.)
Mijn zusje ... soms een beetje
A
overdrijft
B
overdreef
C
overdrijf
D
overdrijfd

Slide 13 - Quiz

onthouden
... jij het antwoord op die vraag?
A
onthoudt
B
onthoud
C
onthouden
D
onthield

Slide 14 - Quiz

verdwijnen (t.t)
Het meisje ... uit het zicht.
A
verdwijnen
B
verdwijnd
C
verdween
D
verdwijnt

Slide 15 - Quiz

voorlezen (v.t.)
Veerle ... mij een spannend boek ...
A
leest voor
B
last voor
C
las voor
D
lees voor

Slide 16 - Quiz

overschrijven
Vorige week heb ik die bladzijde ...
A
overgeschreven
B
overgeschrijft
C
overgeschrefen
D
overschrijven

Slide 17 - Quiz