Lessons week 22

Today's Lesson - Wednesday
  • What did you think about the chapter test?
  • Upcoming tests
  • Introduction chapter 5
  • Explanation grammar 13 & 14
1 / 34
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Today's Lesson - Wednesday
  • What did you think about the chapter test?
  • Upcoming tests
  • Introduction chapter 5
  • Explanation grammar 13 & 14

Slide 1 - Slide

The chapter test of theme 4 was.:
A
easy peasy lemon squeezy
B
doable
C
difficult
D
way too difficult

Slide 2 - Quiz

Were you well prepared for the chapter test of theme 4?
A
Yes
B
A little
C
No

Slide 3 - Quiz

What part of the test was the most difficult to you?
A
Vocabulary
B
Stones
C
Grammar

Slide 4 - Quiz

What grammar item was the most difficult one to you?
A
Imperative
B
Present Continuous
C
Articles (a, an, the)

Slide 5 - Quiz

Listening Test 2
Week 24
We are currently in week: 22

Slide 6 - Slide

Possessive: 's, ' and ... of ...

Slide 7 - Slide

Vaste -s! Toch?!?
Je hebt geleerd dat woorden in het meervoud ALTIJD 
een vaste -s krijgen.
boy - boys / baby - babies.

Maar toch komt er ook 's voor in het Engels!
The boy's dog was black and white.

Slide 8 - Slide

Uitleg
Als je wilt zeggen dat iets van iemand is, zet je meestal ‘s achter de eigenaar:
Dat is de auto van Frank. = That is Frank‘s car.
De kamer van mijn zus is een zooi. = My sister‘s room is a mess.
Het voedsel van de kat is smerig. = The cat‘s food is gross.
De vriendin van Kees is knap. = Kees‘s girlfriend is pretty.

Als de eigenaar én in het meervoud staat én al eindigt op een s, zet je alleen een ‘ achter de eigenaar:
Het huis van mijn ouders is groot. = My parents‘ house is big.
Het haar van zijn vriendin is kort. = His friends‘ hair is short.

Als je wilt zeggen dat iets van iemand is, zet je meestal ‘s achter de eigenaar:

Dat is de auto van Frank. = That is Franks car.
De kamer van mijn zus is een zooi. = My sisters room is a mess.



Als de eigenaar én in het meervoud staat én al eindigt op een s, zet je alleen een achter de eigenaar:

Het huis van mijn ouders is groot. = My parents‘ house is big.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Let op!
  • als iets bij een ding hoort of een geografische locatie is, dan gebruik je ... of ...
   -   the roof of the school
   -   the city of Amsterdam

  •  Bij woorden van tijd gebruik je bij enkelvoud 's en bij meervoud '
- today's weather / a three weeks' holiday

Slide 11 - Slide

Isn't this ______ book?
timer
0:20
A
Peter
B
Peter's
C
Peters'
D
Peters

Slide 12 - Quiz

They are painting the ____ room this week.
timer
0:20
A
Children's
B
Childrens
C
Childrens'
D
Children

Slide 13 - Quiz

_____ trousers can be found on the top floor.
timer
0:20
A
Men
B
Mens
C
Men's
D
Mens'

Slide 14 - Quiz

4. Did you read ______ newspaper?
timer
0:20
A
yesterday
B
yesterdays
C
yesterdays'
D
yesterday's

Slide 15 - Quiz

7. My ________ house is pretty far away.
timer
0:20
A
grandparents's
B
grandparentss
C
grandparents'
D
grandparents

Slide 16 - Quiz

Which is correct?
timer
0:20
A
England's capital
B
The capital of England

Slide 17 - Quiz

Much and many
What do these words mean?
Much + many betekenen beide 'veel'
Much gebruik je als je het woord dat erna komt NIET kan tellen.
Many gebruik je als je het woord dat erna komt WEL kan tellen.

Slide 18 - Slide

Het gaat erom of je het woord kan tellen!

Slide 19 - Slide

Welke woorden hieronder kan je tellen?
Er zijn er twee goed!
A
Grapefruit
B
Knowledge
C
Water
D
Bottle

Slide 20 - Quiz

Welke woorden hieronder kan je niet tellen?
Er zijn er twee goed!
A
Money
B
Sand
C
Dollar
D
Face mask

Slide 21 - Quiz

Waar wordt 'veel bloemen' juist vertaald?
A
Much flowers
B
Many flowers

Slide 22 - Quiz

Waar wordt 'veel water' juist vertaald?
A
Much water
B
Many water

Slide 23 - Quiz

Waar wordt 'veel plezier' juist vertaald?
A
Much fun
B
Many fun

Slide 24 - Quiz

Waar wordt 'veel honden' juist vertaald?
A
Much dogs
B
Many dogs

Slide 25 - Quiz

Homework Thursday 02/06/2022
  • Do ex. 30 t/m 34

Slide 26 - Slide

Today's Lesson - Thursday
  • Interactive worksheets
  • Explanation grammar 16
  • Grammar exercises

Slide 27 - Slide

My house is (big) ...
than yours.

Slide 28 - Open question

Who is the (rich) ...
woman on earth?

Slide 29 - Open question

This flower is (beautiful)
... than that one.

Slide 30 - Open question

Who is the (good) .... football player in the world?
A
better
B
gooder
C
goodest
D
best

Slide 31 - Quiz

What is your ... (bad) subject at school?
A
badder
B
worse
C
worst
D
baddest

Slide 32 - Quiz

The ... (little) you can do is study for the tests.
A
leasest
B
least
C
littlest
D
less

Slide 33 - Quiz

Homework Wednesday 08/06/2022
  • Do ex. 28 t/m 31 Chapter 6

Slide 34 - Slide