This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Oefenvragen voor VT Communicatie TOA B2A
Slide 1 - Slide
Sara is erg in gedachte vanwege een ruzie die ze thuis heeft gehad met haar moeder. Hierdoor kan ze moeilijk opletten in de les. welke vorm van ruis is dit?
A
externe ruis
B
interne ruis
C
exclusieve ruis
Slide 2 - Quiz
Wat is het belangrijkste doel van de Roos van Leary?
A
Hoe je ruis kan voorkomen
B
In kaart brengen hoe bepaald gedrag een bepaalde reactie oproept
C
Een slecht nieuws gesprek kunnen voeren
Slide 3 - Quiz
Welke ezelsbruggetje gebruiken we bij actief luisteren
A
NIVEA Niet invullen voor een ander
B
LSD Luisteren samenvatten
C
ANNA Altijd navragen, nooit aannemen
D
Alle antwoorden zijn goed
Slide 4 - Quiz
Wat betekent decoderen?
A
Het ontcijferen en begrijpen van een boodschap
B
Een verhaal of theorie verpakken
C
Het omzetten van gedachten in woorden
Slide 5 - Quiz
mw de Boer ziet zonder bril 0.1 en met bril 0.9. maar ze vindt een bril niet mooi en lenzen teveel werk. Hoe pak je dit advies gesprek als eerste aan.
A
je probeert haar te overtuigen
B
je toont begrip en laat het hierbij
C
je stelt vragen en luistert naar mw.
Slide 6 - Quiz
Welke aspect ligt dicht bij het appellerend aspect?
A
Appellerend en expressief
B
Appellerend en relationeel
C
Appellerend en zakelijk
Slide 7 - Quiz
Er is sprake van een waarneming als:
A
Je het gedrag van een ander beschrijft en dit voorziet van een mening
B
je gedrag van een ander generaliseert
C
je gedrag van een ander zo concreet mogelijk beschrijft, zonder hier een waardeoordeel aan te geven
Slide 8 - Quiz
Wat is het expressief communicatieaspect in de volgende zin?
Pas op! De thee is nog heet!
A
Je bent weer eens onhandig
B
Pas op met de hete thee
C
Bang dat je je verbrand
Slide 9 - Quiz
De volgende vraag gaat over het proces van communicatie. Je bent bezig met spreekuurondersteuning en je loopt uit. Je ziet dat je collega het rustig heeft bij de omloop. Je denkt erover na en je vraagt aan je collega of zij je kan helpen met een paar werkzaamheden. Is dit een voorbeeld van:
A
Decoderen
B
Coderen
C
Semantische ruis
Slide 10 - Quiz
Wat is relationele communicatie?
A
Het zegt iets over wat je van de ander vraagt.
B
De zender laat iets van zichzelf zien, bijv een mening, gevoelens of normen/waarden
C
Het zegt iets over de relatie tussen de zender en de ontvanger.
Slide 11 - Quiz
Patiënt is bang om geprikt te worden. Arts gaat de patiënt geruststellen en zegt dat hij het erg vervelend vindt dat pt daar bang voor is. Maar hij heeft ervaring en zal het rustig prikken. Arts gaat de pt gerust stellen. Over welke aspect hebben we als we over de Arts praten.
A
Inhoudelijk aspect
B
Het expressieve aspect
C
Het relationele aspect
D
Het appelleren aspect
Slide 12 - Quiz
Terwijl je het 20.00 uur journaal kijkt vallen je ogen bijna dicht. Je partner zegt ‘Ik zou maar eens vroeger naar bed gaan als ik jou was’.
Wat is hiervan het relationele aspect?
A
Je ogen vallen dicht dus het is belangrijk meer slaap te verkrijgen
B
Ik ben bezorgd om je, ga maar even goed slapen
C
Ik wil dat je opstaat en gaat slapen
Slide 13 - Quiz
Welke reactie hoort niet bij het ontvangen van feedback?
A
Vraag door en probeer de feedback te begrijpen
B
Schiet direct in verdediging als de feedback niet juist is.
C
Wees benaderbaar met een open houding
Slide 14 - Quiz
Uit hoeveel kwadranten bestaat het Johari-venster?
A
2
B
4
C
6
D
8
Slide 15 - Quiz
Op wat heeft het appelerende aspect van communiceren betrekking?
A
De toon waarop je iets zegt.
B
Wat je precies verwacht van iemand.
C
De gezichtsuitdrukkingen en handgebaren.
D
De boodschap zonder ruis
Slide 16 - Quiz
Wat is interpreteren?
A
Een bepaald boodschap overbrengen op een ander.
B
Een betekenis geven aan de boodschap die je ontvangt.
C
Een boodschap omzetten in verbale en non-verbale symbolen.
Slide 17 - Quiz
Wat is verstandig om te doen als zorggever om te doen bij een voorlichtingsgesprek bij de zorgvrager?
A
Niks, je was toch duidelijk? Zo snel mogelijk de deur uit werken
B
Herhalen
C
Feedback vragen
Slide 18 - Quiz
Wat hoort niet bij non verbale communicatie?
A
houding
B
gebaren
C
praten
D
gezichtsuitdrukking
Slide 19 - Quiz
In de interculturele communicatie maken we onderscheid tussen de F-cultuur en G-cultuur. Wat is waar over de F-cultuur?
A
Fraaimazig/ ik-cultuur
B
Fijnmazig/ ik-cultuur
C
Fraaimazig/ wij-cultuur
Slide 20 - Quiz
Wat is een voorbeeld van Appellerende aspect van een boodschap?
A
hoe zeg ik het begrijpelijk?
B
wat vind ik van de ander?
C
wat wil ik van de ander?
Slide 21 - Quiz
Wat houdt sociale zone in en welke afstand hoort hierbij?
A
- Afstand tussen 45 en 120 cm. Het voeren van persoonlijke en vertrouwelijke gesprekken, afstand niet langer dan een arm, waarbij je diegene kunt voelen en ruiken.
B
- Afstand van 360 cm en meer. Hierbij worden persoonlijke en vertrouwde gesprekken gevoerd, waarbij men elkaar aan kan raken (bijvoorbeeld handen geven).
C
- Afstand tussen 120 en 360 cm. Dit is de meest zakelijke communicatie (bijv sollicitatiegesprek) en sociale gesprekken, zoals een feestje of praatje met een bekende.