Test jezelf hoofdstuk 4

Hoofdstuk 4 Lezen
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Hoofdstuk 4 Lezen

Slide 1 - Slide

Gedicht
Interview
Cabarettekst
Reisverslag
Informeren
Amuseren
Amuseren
Informeren

Slide 2 - Drag question

Lees tekst 1

Welk tekstdoel heeft de schrijver gehad met het schrijven van de tekst?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Instrueren
D
Overtuigen

Slide 3 - Quiz

Wat voor soort tekst is tekst 1
Kies uit: nieuwsbericht-tekst uit een schoolboek-verslag-leesboek-stripverhaal

Slide 4 - Open question

Lees de eerste alinea, de laatste alinea en de bron van tekst 2. Welk tekstdoel heeft Kerstin Gied gehad met het schrijven van de tekst?
A
Informeren
B
Amuseren

Slide 5 - Quiz

Wat voor soort tekst is tekst 2?
Kies uit: nieuwsbericht-tekst uit een schoolboek-verslag-leesboek-stripverhaal

Slide 6 - Open question

Lees het schuingedrukte stuk van tekst 2 nauwkeurig en bekijk de bron die daarbij staat. Hebben 'Kronieken van de Wachters' een informerend doel? Waarom? Kies het goede antwoord.
A
Ja, want Kronieken zijn een soort geschiedenisboeken en die gaan dus over iets uit de werkelijkheid, dus is het een informerende tekst
B
Nee,, want ook die Kronieken zijn verzonnen en horen bij verzonnen verhalen over Gwen. Die tekst is geschreven om je te amuseren.

Slide 7 - Quiz

.............. geven .................. aan. 
ook, bovendien, daarnaast horen bij een ....... tekstverband
Eerst, daarna, voordat en toen horen bij een tekstverband ........
Maar, echter en toch horen bij een ............ tekstverband
tegenstellend
tijdsvolgorde
tekstverbanden
opsommend
signaalwoorden

Slide 8 - Drag question

Lees alinea 2 van tekst 2 nauwkeurig.
Opdracht: Onderstreep de signaalwoorden die een tekstverband aangeven.

Slide 9 - Slide

Welk signaalwoord kan gebruikt worden om een tijdsvolgorde duidelijker te maken?

Ruben Boomsma vraagt zicht af hoe groot het probleem precies is. 'Dat weten wij niet. En Amnesty ook niet.' Hij pleit om ............ meer onderzoek te doen voordat er maatregelen genomen worden. 'Het is wel een signaal dat we serieus moeten nemen,' vindt hij.
A
Daarna
B
Voordat
C
Eerst
D
Toen

Slide 10 - Quiz

Kies uit a,b,c of d. Welke zin geeft het beste een tijdsvolgorde aan?

Alleen was ik nooit duidelijk geweest. Ach, waarschijnlijk had ik het me maar verbeeld. De laatste tijd was er bij ons thuis gewoon te veel over gevoelens van duizeligheid gesproken. ''Niet om die van mij trouwens, maar van mijn nichtje Charlotte, die, knap als altijd, naast Cynthia zat en haar aardappelpuree naar binnen lepelde.''
A
Niet die van mij, trouwens, maar mijn nichtje Charlotte, die, knap als altijd, terwijl ze naast Cynthia zat en haar aardappelpuree naar binnen lepelde.
B
Niet die van mij, trouwens, maar mijn nichtje Charlotte, die, knap als altijd, naast Cynthia zat en eerst haar aardappelpuree naar binnen lepelde.
C
Niet die van mij, trouwens, maar mijn nichtje Charlotte, die, knap als altijd, naast Cynthia zat en ook haar aardappelpuree naar binnen lepelde.
D
Niet die van mij, trouwens, maar mijn nichtje Charlotte, die, knap als altijd, naast Cynthia zat en echter haar aardappelpuree naar binnen lepelde.

Slide 11 - Quiz

Welk signaalwoord kan gebruikt worden om de tijdsvolgorde in onderstaande zin duidelijker te maken?

En elke keer als Charlotte ontkende, kneep Arista haar lippen op elkaar en ........... zuchtte tante Glenda. Soms ook omgekeerd.
A
Toen
B
Eerst
C
Daarna
D
Voordat

Slide 12 - Quiz

Verwijswoorden worden gebruikt om niet te vaak dezelfde woorden te gebruiken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Een verwijswoord verwijst altijd naar iets wat eerder in de tekst is genoemd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

Met de vraag wie, wat, waar of welk(e) kun je vaststellen waar het verwijswoord naar verwijst.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Lees alinea 2 van tekst 1 nauwkeurig. Waarnaar verwijst het onderstreepte woord 'deze'?

Slide 16 - Open question

Lees alinea 3 van tekst 1 nauwkeurig. Waarnaar verwijst het onderstreepte woord 'dat'?

Slide 17 - Open question

Weektaak afmaken
§4.3 Lezen vanaf blz. 18 in boek B
opdracht 2ab, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 11 & 13

--> Klaar? Dan ga je aan de slag met je presentatie.
Geen spelletjes!

Slide 18 - Slide