5.3 en 5.4 Lenzen Brandpuntsafstand en Lenssterkte
Lenzen § 2 Brandpuntsafstand en Lenssterkte
Lenzen; brandpuntsafstand en lenssterkte
1 / 31
next
Slide 1: Slide
ScienceMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Lenzen § 2 Brandpuntsafstand en Lenssterkte
Lenzen; brandpuntsafstand en lenssterkte
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Brandpunt en Optisch midden
Slide 3 - Slide
Een lens heeft 2 brandpunten
Slide 4 - Slide
Bolle Lens
Holle Lens
Slide 5 - Slide
Lens in het oog
De afstand tussen de lens en het netvlies is constant (circa 17 mm), dus de beeldafstand (b, dit is de afstand tussen de lens en het netvlies) staat vast.
Het oog past dus de brandpuntafstand (f) aan.
Er is een kring van spiertjes rond het ooglens die de lens platter of boller kan maken. Dit wordt accomoderen genoemd.
Slide 6 - Slide
Bijziend
De ooglens is te sterk
Hierdoor kan je voorwerpen in de verte slecht zien
Je hebt een negatieve lens nodig
Slide 7 - Slide
Verziend
De ooglens is te zwak
Je kan voorwerpen vlakbij slecht zien
Je hebt een positieve lens nodig
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Video
Lenssterkte (Dioptrie)
Oogarts en opticien gebruiken de Lensterkte (eenheid dioptrie, dpt) om de sterkte (S) van brilleglazen aan te geven.
Grootheid: Lenssterkte, S Eenheid: Dioptrie, dpt
Slide 10 - Slide
Berekeningen:
Brandpuntsafstand altijd in meter !!!
Formule: S =
De eenheid van Lenssterkte is dioptrie (dpt).
S = +2 dpt, dan is f = 0,5 m = 50 cm
5. Bolle lens: S is positief, holle lens S is negatief.
f1
S=f1
Slide 11 - Slide
Voorbeeldopgave
Een leesbril heeft een brandpuntsafstand van 33 cm. Bereken de lensterkte. 1. Vraag: Bereken de lenssterkte
2: Gegevens f = 33 cm. = 0,33 m.
3. Formule
4. Ingevulde formule : 5. Antwoord met eenheid: S = +3,0 dpt.
S=f1
S=0,331
Slide 12 - Slide
Geef aan of het een positieve of een negatieve lens is.
A
Positief
B
Negatief
Slide 13 - Quiz
Geef aan of het een positieve of een negatieve lens is.
A
Positief
B
Negatief
Slide 14 - Quiz
Geef aan of het een positieve of een negatieve lens is.
A
Positief
B
Negatief
Slide 15 - Quiz
Geef aan of het een positieve of een negatieve lens is.
A
Positief
B
Negatief
Slide 16 - Quiz
Geef aan of het een positieve of een negatieve lens is.
A
Positief
B
Negatief
Slide 17 - Quiz
Geef aan of het een positieve of een negatieve lens is.
A
Positief
B
Negatief
Slide 18 - Quiz
Het optisch midden wordt aangegeven met welk getal?
A
1
B
2
C
5
D
6
Slide 19 - Quiz
Hoe noem je het verloop van deze lichtbundel?
A
convergent
B
divergent
C
evenwijdig
D
parallel
Slide 20 - Quiz
Stellingen:
1.) lens 1 heeft een divergerende werking
2.) lens 2 is een positieve lens
A
beide stellingen zijn juist
B
beide stellingen zijn onjuist
C
alleen stelling 1 is juist
D
alleen stelling 2 is juist
Slide 21 - Quiz
Wat is juist? lens 1 (boven) lens 2 (onder)
A
lens 1 is boller dan lens 2
B
lens 2 is sterker dan lens 1
C
lens 1 heeft een kortere hoofdsas dan lens 2
D
geen van bovenstaande uitspraken is juist
Slide 22 - Quiz
Wat is waar voor een positieve lens?
A
deze is hol
B
deze divergeert lichtstralen
C
deze is aan de randen breder dan in het midden
D
deze is aan de randen smaller dan in het midden
Slide 23 - Quiz
Waarop valt het licht om een beeld te vormen in je oog?
A
Iris
B
Pupil
C
Netvlies
D
Hersenen
Slide 24 - Quiz
Bij veel licht is de pupil
A
Groot
B
Klein
C
Licht heeft geen
invloed op pupil
Slide 25 - Quiz
Wat is constant in het oog?
A
brandpuntafstand
B
beeldafstand
C
voorwerpafstand
Slide 26 - Quiz
Hoe heet het als de spiertjes rondom de les, de lens verstellen?
A
Revalideren
B
Accomoderen
C
Adapteren
D
Corrigeren
Slide 27 - Quiz
Welke lens heb je nodig als je bijziend ben
A
negatief
B
positief
Slide 28 - Quiz
Hoe sterk is een lens als de brandpuntafstand 35 cm is?
A
0,029 dpt
B
2,9 dpt
C
0,29 dpt
D
29 dpt
Slide 29 - Quiz
Welke van de lichtstraal gaat na de positieve lens door het brandpunt?