Lezen en luisteren les 5

Lezen en luisteren
Centraal examen
Nederlands

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Lezen en luisteren
Centraal examen
Nederlands

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Programma
- Datum examen lezen en luisteren
- Feiten, meningen en argumenten

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Datum examen lezen en luisteren
Zie schema in de mail

Maandag 1 februari --> phan4v2a
Vrijdag 5 februari --> phan3v2a

Donderdag 28 januari --> herkansing examen schrijven

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Doel
- Je kunt feiten, meningen en argumenten van elkaar onderscheiden en je kunt er kritisch naar kijken
- Je weet welke drogredenen er zijn


Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Hoe was je vakantie en wat heb je gedaan tijdens de feestdagen?

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Feiten en meningen
Feit --> Is iets wat waar of niet waar is. Het is altijd controleerbaar en bewijsbaar. (Objectieve teksten)

Mening --> Geeft aan wat iemand ergens persoonlijk van vindt. Het is staat niet vast en je kunt het onderbouwen met argumenten.  
Subjectieve teksten

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Argumenten
Een argument is een verdediging of uitleg bij jouw mening of standpunt. Een argument kan feitelijk of niet-feitelijk zijn.

Ik vind dat kinderen onder de 12 jaar geen telefoon mogen hebben. Uit een onderzoek van de universiteit van Leiden is naar voren gekomen dat kinderen niet leren communiceren met elkaar, omdat ze alleen maar online met elkaar praten.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

In een tekst vind je argumenten vaak door te zoeken naar signaalwoorden, zoals
want, omdat, namelijk en immers. Achter deze signaalwoorden vind je vaak
argumenten die een bepaalde mening onderbouwen.

Argumenten kunnen ook zonder signaalwoorden in de tekst staan. 

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Figuurlijk taalgebruik
Beeldspraak
De schrijver of spreker vergelijkt iets of iemand met een beeld. 

Hij is een beer van een vent. 

De schrijver of spreker probeert zijn mening extra kracht bij te zetten door een beeld op te roepen.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Drogredenen
Onjuiste argumenten

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

De onjuiste oorzaak-gevolgrelatie


Er wordt tussen twee zaken een oorzaak-gevolgrelatie gelegd, terwijl die er niet is.
Sinds er meer kikkers in de vijver zitten, is het water schoner. Dat moet dus wel aan de kikkers liggen. 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

 De cirkelredenering
Bij een cirkelredenering herhaal je je standpunt, alleen anders geformuleerd.
Ik vind haar niet aardig, want ik mag haar niet.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

De verkeerde vergelijking
Je vergelijkt onterecht twee zaken met elkaar.

Volgens de NS hoeft in de sprinter geen wc te zitten. In een bus zit die toch ook niet.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

De overhaaste generalisatie 
Op grond van een of een enkel voorval wordt er een conclusie getrokken die voor alle gevallen geldt.


Mijn opa dronk elke dag een paar glazen jenever en is 98 jaar geworden, alcohol drinken is dus helemaal niet ongezond. 

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Werklozen zijn te beroerd om te werken, dat zie je wel aan mijn buurman.
A
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
B
verkeerde vergelijking
C
cirkelredenering
D
generalisatie

Slide 15 - Quiz

Op basis van te weinig gegevens stelt iemand een algemene regel vast
https://www.youtube.com/watch?v=EBEZJm3ozIA 

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig werken
Taalblokken:
2F --> Informatie en meningen (voorbeeld & theorie en lezen & luisteren)

3F --> Argumenteren (voorbeeld & theorie en lezen & luisteren)

Slide 17 - Slide

This item has no instructions