This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Taal
Het persoonlijk, bezittelijk en
aanwijzend voornaamwoord.
Slide 1 - Slide
Doelen:
Je oefent het herkennen en gebruiken van: het persoonlijk, bezittelijk en aanwijzend voornaamwoord (Blok 2, H4, les 7).
Je herhaalt het herkennen en gebruiken van: zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden, voorzetsels en voegwoorden (Blok 1, H1, les 6).
Slide 2 - Slide
Waarom voornaamwoorden?!
Dankzij voornaamwoorden hoef je de woorden die je vervangt niet steeds te herhalen, en ze maken onze taal korter. Voornaamwoorden maken onze gesprekken en teksten dus efficiënter!
Slide 3 - Slide
Voorbeeld:
Dat boek van jou gaf ik aan een zus van mij.
-> Jouw boek gaf ik aan mijn zus.
Slide 4 - Slide
Eerst even opfrissen...
Slide 5 - Slide
Een bezittelijk voornaamwoord...
A
is een woord dat iets of iemand aanwijst
B
geeft aan van wie iets of iemand is
C
vervangt soms een zelfstandig naamwoord
Slide 6 - Quiz
Voorbeelden:
mijn fiets
je broer
uw hond
Slide 7 - Slide
Kies alle bezittelijke voornaamwoorden: De soldaat draagt het geweer om zijn schouder.
Slide 8 - Open question
Welk bezittelijk voornaamwoord kun je gebruiken? Moet je zelf wel lachen om ... flauwe grapjes?
Slide 9 - Open question
Eerst even opfrissen...
Slide 10 - Slide
Een aanwijzend voornaamwoord...
A
geeft aan van wie iets of iemand is
B
is een woord dat iets of iemand aanwijst
C
vervangt soms een zelfstandig naamwoord
Slide 11 - Quiz
Voorbeelden:
Deze schoenen zitten goed.
Ik wil die rode schoenen!
Slide 12 - Slide
Kies alle aanwijzende voornaamwoorden: In dit natuurgebied vind je prachtige dieren.
Slide 13 - Open question
Welk aanwijzend voornaamwoord kun je gebruiken? Was ... de eerste keer dat je bokste?
Slide 14 - Open question
Eerst even opfrissen...
Slide 15 - Slide
Een persoonlijk voornaamwoord...
A
is een woord dat iets of iemand aanwijst
B
geeft aan van wie iets of iemand is
C
vervangt soms een zelfstandig naamwoord
Slide 16 - Quiz
Voorbeelden:
De meester is niet op school.
-> Hij gaat trouwen.
De koning zwaait naar mijn moeder en mij.
-> De koning zwaait naar ons.
Slide 17 - Slide
Kies alle persoonlijk voornaamwoorden: Ik kies die taart.
Slide 18 - Open question
Waar kun je 'Die broer van hem' voor vervangen in: Die broer van hem is echt onaardig!
Gebruik een persoonlijk voornaamwoord.
Slide 19 - Open question
Zelf oefenen!
Zelf aan de slag met taaloefenen.nl
Je oefent met de voornaamwoorden en je herhaalt zelfstandig naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden, voorzetsels en voegwoorden.