This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Wat gaan we deze les doen?
- Terugkoppeling vorige les
- Doelen van deze les
- Theorie
- Huiswerk
Slide 1 - Slide
Doelen van deze les
Aan het einde van deze les:
-kun je in een zin de verschillende
werkwoordsvormen herkennen en benoemen;
-kun je in een zin de persoonsvorm benoemen;
-kun je de tijdproef uitleggen en toepassen.
Slide 2 - Slide
Werkwoordsvormen
Een werkwoord kan verschillende vormen hebben, bijvoorbeeld de persoonsvorm.
Behalve de persoonsvorm kan het werkwoord nog
twee vormen hebben: het hele werkwoord en
het voltooid deelwoord.
Slide 3 - Slide
Werkwoordsvormen
Voorbeeld:
Zin 1: Mimoun belt vanmiddag mijn broer.
In zin 1 is belt de persoonsvorm. De persoonsvorm is de vorm van het werkwoord die je in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd kunt schrijven.
Slide 4 - Slide
Werkwoordsvormen
Voorbeeld:
Zin 2: Mimoun zal vanmiddag mijn broer bellen.
In zin 2 is bellen het hele werkwoord. Het hele werkwoord is de werkwoordsvorm zoals die in het woordenboek staat. Als er een heel werkwoord in de zin voorkomt, is een andere werkwoordsvorm de persoonsvorm. In deze zin is zal de pv.
Slide 5 - Slide
Werkwoordsvormen
Voorbeeld:
Zin 3: Mimoun heeft vanmiddag mijn broer gebeld.
In zin 3 is gebeld het voltooid deelwoord. Dit is de werkwoordsvorm die bij een persoonsvorm van de werkwoorden hebben, worden of zijn in de zin staat.
In zin 3 is heeft de persoonsvorm.
Slide 6 - Slide
Wat is de persoonsvorm in deze zin? Mijn vader luistert graag naar klassieke muziek.
A
mijn vader
B
luistert
C
graag
D
klassieke muziek
Slide 7 - Quiz
Wat is de persoonsvorm in deze zin? De hond blaft heel hard.
A
de hond
B
blaft
C
heel
D
hard
Slide 8 - Quiz
Werkwoordsvormen
Staat er in een zin één werkwoord, dan is dat automatisch
de persoonsvorm.
Staan er meer werkwoorden in de zin, dan weet je dankzij
de tijdproef welke de persoonsvorm is. Voor de overige werkwoorden geldt dan dat je te maken hebt met een voltooid deelwoord en/of een heel werkwoord.
Slide 9 - Slide
Welke vorm van het werkwoord ‘fietsen’ staat in deze zin? Ik fiets het hele eind naar school.
A
hele werkwoord
B
persoonsvorm
C
voltooid deelwoord
Slide 10 - Quiz
Welke vorm van het werkwoord ‘fietsen’ staat in deze zin? Ik zal het hele eind naar school fietsen.
A
hele werkwoord
B
persoonsvorm
C
voltooid deelwoord
Slide 11 - Quiz
Welke vorm van het werkwoord ‘fietsen’ staat in deze zin? >> Ik heb het hele eind naar school gefietst.
A
hele werkwoord
B
persoonsvorm
C
voltooid deelwoord
Slide 12 - Quiz
Grammatica blok 1 KGT
Maken 1.5
Klaar?
-werkblad
-bijspijkeren -lezen
aantal
240
aantal
timer
15:00
Slide 13 - Slide
Grammatica blok 1 KGT
Hoe ging het vandaag?
aantal
240
aantal
Slide 14 - Slide
Doelen van deze les
-kun je uitleggen wat een werkwoord is;
-kun je alle werkwoorden vinden in een zin;
-kun je goede zinnen schrijven waarin je de werkwoorden op de goede manier gebruikt.