2e klas proeftoets vrvnm bzvnm prsvnw aanwvnm

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Noem het aanwijzend voornaamwoord.
Dat jurkje vind ik geweldig!

1. Dat
2. jurkje
3. ik
4. geweldig

Noem het bezittelijk voornaamwoord.
Wat vond je van mijn doelpunt, Menno?

1. je
2. mijn
3. doelpunt
4. Menno

Noem het vragend voornaamwoord.
Wat verwacht de directeur toch van mij?

1. Wat
2. directeur
3. toch
4. mij

Die fiets van jou.
jou=

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. Bezittelijk voornaamwoord
3. Aanwijzend voornaamwoord
4. Zelfstandig naamwoord

Jouw fiets staat daar.
Jouw=

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. Bezittelijk voornaamwoord
3. Aanwijzend voornaamwoord
4. Zelfstandig naamwoord

Dat huis.
Dat =

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. Bezittelijk voornaamwoord
3. Aanwijzend voornaamwoord
4. Vragend voornaamwoord

Welk voornaamwoord vervangt een zelfstandig naamwoord

1. bezittelijk voornaamwoord
2. vragend voornaamwoord
3. persoonlijk voornaamwoord
4. aanwijzend voornaamwoord

Kies:
Persoonlijk voornaamwoord

1. hij
2. die
3. welke
4. hem

Wie het weet mag het zeggen.
Wie =

1. persoonlijk voornaamwoord
2. vragend voornaamwoord
3. wederkerend voornaamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

Die jongen is morgen jarig.

die = ...

1. aanwijzend voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord
3. vragend voornaamwoord
4. persoonlijk voornaamwoord

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
Wie =

1. aanwijzend voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord
3. vragend voornaamwoord
4. bezittelijk voornaamwoord

In welk antwoord is er geen sprake van een vragend voornaamwoord?

1. Wie
2. Wat
3. Welke
4. Waarom

Noteer de voornaamwoorden in onderstaande zin. Geef ook aan om wat voor soort voornaamwoord het gaat.

Ik ken de eigenaar van de vermiste vogel; ze is ontzettend bezorgd over haar lieveling.