persoonlijk - bezittelijk

Nederlands
Het persoonlijk en het bezittelijk voornaamwoord
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands
Het persoonlijk en het bezittelijk voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Doelen

Je kent de volgende woordsoorten

- persoonlijk voornaamwoord

- bezittelijk voornaamwoord

EN
je kunt de voornaamwoorden op de juiste wijze gebruiken in een zin.

Slide 2 - Slide

Voorbeelden
  • Wie wil vanavond met mij en mijn twee broertjes naar de film?
  • Zij willen jouw sleutels, maar die zijn van jou en niet van hen.

Slide 3 - Slide

Zinsbouw

Slide 4 - Slide

Persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

1. Wat is het onderwerp van de zin?

De fiets is van mij.
De monteur repareert mijn fiets.
Ik geef mijn fiets aan jou.

Slide 5 - Slide

Heb je het begrepen?

Slide 6 - Slide

Wie haalt jullie op?

Wat voor soort is het woord JULLIE?
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Quiz

Die telefoon van JOU is zo lelijk.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 8 - Quiz

MIJN telefoon ligt nog aan de lader.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
werkwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 9 - Quiz

Noem het bezittelijk voornaamwoord.
Wat vond je van mijn doelpunt, Menno?
A
je
B
mijn
C
doelpunt
D
Menno

Slide 10 - Quiz

Wat is het woordje 'haar' in onderstaande zin?
De jongen wees naar haar.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord

Slide 11 - Quiz

Aan de slag!

Slide 12 - Slide