De volgende woordsoorten leer je in deze paragraaf:
zelfstandig naamwoord
lidwoord
werkwoord
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1
This lesson contains 10 slides, with text slides.
Items in this lesson
lesdoel 2.7 grammatica
De volgende woordsoorten leer je in deze paragraaf:
zelfstandig naamwoord
lidwoord
werkwoord
Slide 1 - Slide
Zelfstandige naamwoorden
Woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten, noem je zelfstandige naamwoorden (znw).
Namen zijn ook zelfstandige naamwoorden. Suzanne en Zwolle zijn dus zelfstandige naamwoorden.
Slide 2 - Slide
Zelfstandige naamwoorden
Slide 3 - Slide
zelfstandig naamwoord
Vóór een zelfstandig naamwoord kun je meestal een lidwoord zetten:
schilderij – het schilderij
Slide 4 - Slide
Leertekst: Lidwoord
Er zijn drie lidwoorden: de – het – een
Een lidwoord (lw) staat nooit alleen. Het lidwoord staat altijd voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
De lidwoorden de en het zijn bepaalde lidwoorden.
Je gebruikt ze als het duidelijk is wat of wie je bedoelt: de jongen, het plan, de fiets.
Slide 5 - Slide
Het lidwoord een is een onbepaald lidwoord.
Je gebruikt het als niet duidelijk is wat of wie je precies bedoelt: een jongen, een plan, een fiets.
Het meisje gaf de prachtige ketting aan een goede vriendin.
Slide 6 - Slide
Leertekst: Werkwoord
Een werkwoord is een doe-woord. Het zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt. Werkwoorden zijn bijvoorbeeld: kiezen, staan, moeten, opruimen, hebben. Deze vorm noemen we het hele werkwoord.
In een zin kan de vorm van het werkwoord veranderen.
• hele werkwoord: kiezen
• vormen van het werkwoord: kies, kiest, koos, kozen, gekozen