Par. 2.7 (1BC1)

Lesdoel(en)
Aan het einde van deze les:
- Kan je het zelfstandig naamwoord, lid- en werkwoord (K) in een zin benoemen
- Kan je het werkwoordelijke gezegde in een zin benoemen (B)
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1,2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Lesdoel(en)
Aan het einde van deze les:
- Kan je het zelfstandig naamwoord, lid- en werkwoord (K) in een zin benoemen
- Kan je het werkwoordelijke gezegde in een zin benoemen (B)

Slide 1 - Slide

12 november 2024
Wat: Par. 2.7
Wanneer: 12:40-14:20
Hoe: Klassikaal/ Zelfstandig werken
Klaar: Par. 2.7 opdrachten
HW: Par. 2.7 opdrachten
Lesdoel: Zie vorige slide!
Taaldoel: 

Slide 2 - Slide

Woordsoorten
- Lidwoorden
- Zelfstandige naamwoorden
- Werkwoorden

Slide 3 - Slide

Lidwoord

Slide 4 - Mind map

Er zijn 3 lidwoorden: de, het, een.
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

lidwoord (lw)

Er zijn drie lidwoorden:

- de

- het ('t)

- een ('n)


Bepaalde lidwoorden: de, het. Onbepaald lidwoord: een.



Slide 6 - Slide

Zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Mind map

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
werken
B
achter
C
rennen
D
gemeente

Slide 8 - Quiz

Wat is GEEN zelfstandig naamwoord?
A
Calvin
B
huis
C
praat
D
oplader

Slide 9 - Quiz

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 10 - Quiz

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
Mensen, dieren, planten, dingen, namen en begrippen
B
Alle werkwoorden in een zin
C
Twee of meer woorden die samen een woord vormen
D
Mensen, dieren en planten

Slide 11 - Quiz

Het zelfstandig naamwoord

  • Het zelfstandig naamwoord is een woord voor iets of iemand (Dieren, mensen, dingen en plaatsen)
  • Bij een zelfstandignaamwoord hoort een lidwoord
  • Het zelfstandig naamwoord kun je meestal in het meervoud zetten

Slide 12 - Slide

Werkwoord

Slide 13 - Mind map

Wat is een werkwoord? Een werkwoord geeft aan:
A
mens, dier of ding
B
handeling, gebeurtenis of toestand
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets maakt

Slide 14 - Quiz

Is zijn een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 15 - Quiz

Werkwoord (ww)
Een werkwoord is een woordsoort.
De afkorting van werkwoord is ww.

In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt 
- wat iets of iemand doet,
- wat iets of iemand overkomt
wat er is gebeurd.


Voorbeelden van werkwoorden: 

Lopen             Zijn
Fietsen           Leren
Rennen          Eten
Koken             Voetballen

Slide 16 - Slide

WHHTUK
Wat: Par. 2.7 opdrachten 1 t/m 12 in de les af
Hoe: Zelfstandig werken
Hulp: Leertekst 2.7
Tijd: 40 minuten
Uitkomst: verschillende woordsoorten herkennen in een zin
Klaar: Par. 2.7 opdrachten 12 t/m 24 maken

Slide 17 - Slide

Persoonsvorm

Slide 18 - Mind map

Zinnen
Ik ben gister naar de bios geweest.
Zara is vandaag laat naar school gekomen.
Hij is van zijn fiets gevallen.
De kat van de buren is gestolen.
Mijn hond is ziek geworden.
Mijn ouders hebben een woning gekocht.
Mila is naar huis gegaan.

Slide 19 - Slide

Werkwoordelijk gezegde

Slide 20 - Mind map

WERKWOORDELIJK GEZEGDE

Werkwoordelijk gezegde: 

bestaat uit ALLE werkwoorden in een zin! 



Slide 21 - Slide

Zinnen
Ik ben gister naar de bios geweest.
Zara is vandaag laat naar school gekomen.
Hij is van zijn fiets gevallen.
De kat van de buren is gestolen.
Mijn hond is ziek geworden.
Mijn ouders hebben een woning gekocht.
Mila is naar huis gegaan.

Slide 22 - Slide

Uitlegfilmpje
Zinsdeelstrepen

Slide 23 - Slide

Zinsdeelstrepen plaatsen
Evi moet bij haar kleine broertje blijven.
 
Gisteren werd hij twee jaar.

Hij kan een paar woordjes zeggen.

Evi laat hem haar barbiepoppen zien.


Slide 24 - Slide

Zinnen met zinsdeelstrepen
Ik ben gister naar de bios geweest.
Zara is vandaag laat naar school gekomen.
Hij is van zijn fiets gevallen.
De kat van de buren is gestolen.
Mijn hond is ziek geworden.
Mijn ouders hebben een woning gekocht.
Mila is naar huis gegaan.

Slide 25 - Slide

WHHTUK
Wat: Par. 2.7 opdrachten 1 t/m 7 in de les af
Hoe: Zelfstandig werken
Hulp: Leertekst 2.7
Tijd: 15-20 minuten
Uitkomst: verschillende woordsoorten herkennen in een zin
Klaar: Par. 2.7 opdrachten 7 t/m 12 maken

Slide 26 - Slide

Vooruitblik
HW: Par. 2.7 opdrachten afmaken + par. 2.8 lezen
Persoonvorm t.t. correct opschrijven


Slide 27 - Slide

Exit ticket
Invullen a.u.b.!

Slide 28 - Slide