1.8 Spelling les 4 mavo 2 27-10-2023

Voorlezen
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Voorlezen

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van blokuur 1:

- Kun je uitleggen waarom het belangrijk is dat je nieuwe woorden leert.
- Heb je kennis gemaakt met 25 nieuwe woorden.




Slide 2 - Slide

Programma
Wat gaan we doen?: 
Kort herhalen theorie spelling 1.8
Aan de slag
Dicteewoorden oefenen
Afsluiten 



Slide 3 - Slide

Even opfrissen
Waaraan kun je de persoonsvorm herkennen in een zin?

voorbeeldzin:
De twee mannen lopen met volle boodschappentassen de winkel uit. 

Slide 4 - Slide

Kenmerken van een persoonsvorm
1. Een persoonsvorm past zich aan bij het onderwerp. Zet de zin in enkelvoud of meervoud en wat verandert is pv:
ik koop een ijsje - wij kopen een ijsje 

2. Een persoonsvorm geeft de tijd aan. Verander de tijd in de zin  en het woord wat verandert is pv: Ik koop een ijsje - ik kocht een ijsje

3. het is een 1 werkwoord  en geeft het belangrijkste aan wat er in de zin gebeurt: 
Ik fiets naar school..

4. Maak de zin vragend. Het woord wat vooraan  komt te staan is pv

Slide 5 - Slide

Kenmerken persoonsvorm (pv)?

Slide 6 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd 
3 vormen:  

1. alleen de STAM: ik loop, ik werk 

2. STAM + T: hij/zij/het/jij/je loopt, werkt

3. Bij meervoud het hele werkwoord: wij lopen, werken








Slide 7 - Slide

Wat is de stam van een werkwoord?

Slide 8 - Slide

Wat is de stam van een werkwoord?

Slide 9 - Slide

je/jij: wel of niet stam+t?
  • (werken) je vader nog steeds in Amsterdam?
  • Je (werken) bij de Albert Heijn in de stad.
  • (werken) je bij de Albert Heijn in de stad?
  • (lopen) je zus naar huis?



Slide 10 - Slide

je/jij: wel of niet stam+t
Jij loopt, Je loopt
Als je of jij voor de persoonsvorm staat = stamt +t 

Loop je, loop jij
Je of jij achter de persoonsvorm staat = stam
je en jij  kun je omwisselen. 

Loopt je zus naar huis? Loopt jouw zus naar huis? 
Je achter persoonsvorm krijgt wel stam + t als je door jouw kan worden veranderd. 
(jouw geeft altijd een een bezit aan)

Slide 11 - Slide

Herhaling leestekens


punt, vraagteken, uitroepteken, komma, dubbele punt, aanhalingstekens

Directe rede? Hoe?


Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Oefenen leestekens

  1. Voor een cake heb je boter meel ei en suiker nodig
  2. De burgemeester zei leve de koning
  3. Doe even normaal zei mijn broer tegen mij
  4. Het is een nieuwe trui omdat het label er nog aanhangt





Slide 14 - Slide


Voor een cake heb je boter, meel, ei en suiker nodig.





Slide 15 - Slide


De burgemeester zei: 'Leve de koning!'





Slide 16 - Slide


'Doe even normaal,' zei mijn broer tegen mij.





Slide 17 - Slide



Het is een nieuwe trui, omdat het label er nog aanhangt.





Slide 18 - Slide

Wat ga je nu doen?
Cambium ned

Oefenen met de persoonsvorm tegenwoordige tijd

Hoe?:Alleen, in stilte
Hoe lang?: 15 minuten
Vragen?: Steek je hand op en ik loop langs


timer
15:00

Slide 19 - Slide

Wat ga je nu doen?
Maak een keuze en ga aan de slag. Klaar? volgende onderdeel: 
  • Maak de opdrachten in 1.8 af die je nog niet af hebt en verbeter je opgaven  (zie studiewijzer in Magister voor welke opdrachten je moet doen)
  • Oefen met Test jezelf  1.8

Hoe? Alleen, in stilte
Hoe lang? 10 minuten
Vragen?: Steek je hand op en ik loop langs



timer
10:00

Slide 20 - Slide

Dicteewoorden oefenen

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Even opfrissen
Twee kenmerken waaraan je de persoonsvorm kan herkennen in een zin

voorbeeldzin:
De twee mannen lopen met volle boodschappentassen de winkel uit. 

Slide 23 - Slide

Twee kenmerken van een persoonsvorm
1. Een persoonsvorm past zich aan bij het onderwerp:
ik koop een ijsje - hij koopt een ijsje - wij kopen een ijsje 

2. Een persoonsvorm geeft de tijd aan:
tegenwoordige tijd (tt)
of de verleden tijd (vt)
Ik koop een ijsje - ik kocht een ijsje

Slide 24 - Slide

Leestekens
komma: 
vaak ook daar waar je even stopt in de zin

Slide 25 - Slide

Wat is de stam van een werkwoord?

Slide 26 - Slide

Wat is de stam van een werkwoord?

Slide 27 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd 
Als de persoonsvorm (pv) in de tegenwoordige tijd staat, zijn er 2 vormen:
1. STAMik loop 
2. STAM + Thij/zij/het/jij/je loopt

Als de ik-vorm al op -t eindigt, komt er geen extra -t achter: 
ik zet – hij zet.

Schrijf géén -t als jij of je achter de persoonsvorm staat.
• Jij draagt de koffer al, maar draag jij liever alles?
• Schrijf wel een -t als je vervangen kan worden door jouw.
Komt je buurmeisje spelen? (Komt jouw buurmeisje spelen?)





Slide 28 - Slide