What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
11/01 Verwijswoorden blok 3, formuleren , 1hv
Verwijzen
'Het meisje dat daar loopt.'
of
'Het meisje die daar loopt.'?
In de Google Meet, camera's aan en geluid en microfoon uit.
1 / 35
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
This lesson contains
35 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Verwijzen
'Het meisje dat daar loopt.'
of
'Het meisje die daar loopt.'?
In de Google Meet, camera's aan en geluid en microfoon uit.
Slide 1 - Slide
Doordenkers
Om het leuk voor iedereen te houden:
zelf nadenken en jouw antwoord invullen
niet door de klas roepen
Slide 2 - Slide
Er is een woord verkeerd gespeld in het woordenboek.
Welk woord is dat?
Slide 3 - Mind map
Verkeerd
Slide 4 - Slide
Ik kan een kamer vullen, maar gebruik geen ruimte.
Slide 5 - Mind map
Licht
Slide 6 - Slide
Wat begint met een t, eindigt met een t en heeft een t in zich?
Slide 7 - Mind map
Theepot
Slide 8 - Slide
Schrijf drie dingen op
die je van de vorige les hebt onthouden.
Slide 9 - Mind map
Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
kan je benoemen wanneer je verwijst met
dit, dat, die
of
deze
kan je benoemen wanneer je verwijst met
hij, hem, zijn, zij/zij, haar, het, zijn, zij/ze, hen
en
hun
weet je weer hoe je het geslacht van een
het geslacht van een
zelfstandig naamwoord kan bepalen/vinden
heb je geoefend met het gebruik van de verwijswoorden
Slide 10 - Slide
Waar denk je aan bij verwijzen?
Schrijf drie verwijswoorden op.
Slide 11 - Mind map
De jongen koopt een fiets. De jongen fietst op zijn fiets naar huis. De jongen laat zijn fiets zien aan zijn moeder. De jongen is blij met zijn fiets.
Verwijswoorden
Hoe leest dit en/of wat valt je op?
Antwoord in de volgende sheet invullen.
Slide 12 - Slide
Verwijswoorden
Hoe leest dit en/of wat valt je op?
Antwoord in de volgende sheet invullen.
Slide 13 - Mind map
De jongen koopt een fiets.
Hij
fietst
er
op naar huis.
Hij
laat
hem
zien aan zijn moeder. De jongen is
er
blij
mee
.
Verwijswoorden
Slide 14 - Slide
Met een verwijswoord wijs je terug naar een of meer woorden die eerder genoemd zijn, het antecedent.
Vaak is dit iets (een antecedent) de kern van een zinsdeel.
Als je verwijst, houd je rekening met het geslacht en het getal van de kern.
Verwijswoorden
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
Namen van landen, provincies, steden en clubs
Verkleinwoorden
Onzijdige woorden -
Het
-woorden
Slide 17 - Slide
De woorden zijn mannelijk of vrouwelijk.
Vrouwelijk zijn:
vrouwelijke dieren of personen
de-woorden met de volgende uitgangen
Vrouwelijke woorden
Slide 18 - Slide
Mannelijke woorden
Alle de-woorden die niet vrouwelijk zijn, zijn mannelijk.
Als je van een woord niet kunt vaststellen of het mannelijk of vrouwelijk is, mag je het beschouwen als mannelijk.
Slide 19 - Slide
Ezelsbruggetje
voor de/het:
Dez
e
en di
e
gebruik je bij d
e
-woorden
Di
t
en da
t
gebruik je bij he
t
-woorden
Slide 20 - Slide
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
De koningin
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 21 - Quiz
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
Duitsland
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 22 - Quiz
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
De apotheek
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 23 - Quiz
Mannelijk, vrouwelijk of onzijdig?
De tafel
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
Slide 24 - Quiz
Het verwijswoord
hen
gebruik je als lijdend voorwerp (lv) en na een voorzetsel (vz).
Het verwijswoord
hun
gebruik je als meewerkend voorwerp (mv).
Verwijswoorden - hen/hun
Slide 25 - Slide
Hen of hun
De woorden 'mijn' en 'hun' zijn bezittelijke voornaamwoorden.
--> Er staat altijd een woord achter voor iets waar ik of zij de eigenaar van zijn.
De woorden 'mij' en 'hen' zijn persoonlijke voornaamwoorden.
Slide 26 - Slide
Anita’s ouders wonen vlakbij en ze bezoekt
hen
vaak. Ze neemt dan iets lekkers
voor hen
mee en bezorgt
hun
een
gezellige middag.
Verwijswoorden - hen/hun
Slide 27 - Slide
De vereniging vraagt ........................ leden om een gift ................ gebruikt zal worden voor zieke kinderen.
zijn
haar
dat
die
hun
zij
Slide 28 - Drag question
De meeste mensen hechten aan .......... vrije weekend.
A
het
B
hun
C
zijn
D
hen
Slide 29 - Quiz
Werk voor de deze en de volgende les:
Blz. 122/123, opdracht 1 en 2
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!
Wat niet af is = huiswerk!
timer
15:00
Slide 30 - Slide
Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
kan je benoemen wanneer je verwijst met
dit, dat, die
of
deze
kan je benoemen wanneer je verwijst met
hij, hem, zijn, zij/zij, haar, het, zijn, zij/ze, hen
en
hun
weet je weer hoe je het geslacht van een
het geslacht van een
zelfstandig naamwoord kan bepalen/vinden
heb je geoefend met het gebruik van de verwijswoorden
Slide 31 - Slide
Ik weet wat verwijswoorden zijn en hoe ik deze correct moet gebruiken.
😒
🙁
😐
🙂
😃
Slide 32 - Poll
Slide 33 - Slide
Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?
Slide 34 - Open question
Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?
Slide 35 - Open question
More lessons like this
3.4 Schrijven en formuleren, verwijswoorden
February 2023
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
13 of 14/01 les 2 Verwijswoorden blok 3, formuleren , 1hv
January 2022
- Lesson with
31 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
H3B - Verwijzen (21 maart)
March 2023
- Lesson with
19 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
3H Verwijzen hf. 3
January 2021
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Verwijzen/ wederkerend en wederkerig vnw, blok 3, gramm , h3
December 2021
- Lesson with
32 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
7/2 verwijswoorden, H4
February 2023
- Lesson with
33 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t, mavo
Leerjaar 3
Verwijswoorden, formuleren
April 2024
- Lesson with
44 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
H3 Grammatica - Verwijzen
February 2022
- Lesson with
28 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3