Toetsvoorbereiding Interbellum

Toetsvoorbereiding Interbellum
1 / 17
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Toetsvoorbereiding Interbellum

Slide 1 - Slide

Begrippen


  • Interbellum
  • Consumptiemaatschappij
  • Beurskrach
  • Economische crisis
  • Fascisme
  • Indoctrineren
  • Propaganda
  • Persoonsverheerlijking
  • Planeconomie
  • Kolchozen
  • Inflatie
  • Dolkstootslegende
  • Nationaalsocialisme
  • Rassenleer
  • Oorlogsindustrie

Slide 2 - Slide

Gebeurtenissen
  • Mentaliteit in de jaren 20 (roaring twenties).
  • Economische crisis van 1929 (oorzaken + gevolgen)
  • New Deal (en waarom dit anders is dan hoe de overheid normaal zou reageren)
  • Opkomst Mussolini en fascisme
  • Opkomst Stalin 
  • Sovjeteconomie (doel + effecten)
  • Opkomst Hitler en nationaal socialisme
  • Kenmerken totalitaire dictatuur + op welk punt verschilt het nationaal socialisme hiervan.
  • Hoe propaganda werd ingezet 

Slide 3 - Slide

Tips voor de toets
- Geef antwoord op wat er gevraagd wordt.
- Controleer je antwoord door de vraag weer te lezen.
- Bronelementen = wat je ziet of leest in een bron.
- Wees volledig in je antwoorden.

Wat je hebt geleerd moet je tijdens de toets TOEPASSEN.
En niet HERPRODUCEREN.

Slide 4 - Slide

Oefenvraag 1
Lees bron 1. Welk verband is er tussen deze uitspraken van Hitler en het totalitaire karakter van zijn ideologie? (2 punten) 
 
Bron 1 Uit een toespraak van Hitler 
Er kan maar één bevelen. Eén beveelt en de anderen moeten gehoorzamen. Men zegt dan wel: ‘Waarom, waarom? Waarom moet ik gehoorzamen? Waarom?’ Omdat slechts op die manier iets te bereiken valt. En omdat wij mans genoeg zijn in te zien dat datgene wat noodzakelijk is, ook gebeuren moet. 


Slide 5 - Slide

Oefenvraag 2
Een stelling luidt: ‘De economische crisis in de Verenigde Staten werd mede veroorzaakt door de Eerste Wereldoorlog.' 
Leg deze stelling uit door twee argumenten te gebruiken. (2 punten) 

Slide 6 - Slide

Volgende vragen zijn bedoeld om je BASISkennis te testen.
Dit zijn geen oefenvragen voor de toets.

Slide 7 - Slide

Wat is geen kenmerk van het begrip totalitaire dictatuur?
A
Terreur
B
Eén leider
C
Antisemitisme
D
Propaganda

Slide 8 - Quiz

Welke definitie van propaganda is juist?
A
Mensen een bepaald idee of mening opdringen.
B
Reclame maken voor een politiek idee.
C
Een politieke leider zwart maken.
D
Reclame maken voor een nieuw bedrijf.

Slide 9 - Quiz

Om de hoge productie in landbouw te halen, was veel kennis en techniek nodig. Daarvoor had Rusland veel geld nodig. Dat geld moest verdiend worden door landbouwproducten te verkopen. De boeren moesten ineens veel gaan produceren. Om dit te bereiken bedenkt Stalin een systeem op het platteland. Wat hield dit systeem in?
A
Boeren moesten alleen maar op hun landbouwgronden werken, zelfs in de avonden.
B
Boeren moesten nieuwe machines kopen voor hun landbouwgronden.
C
Boeren moesten hun landbouwgronden vergroten.
D
Boeren moesten op collectieve boerderijen wonen en werken.

Slide 10 - Quiz

Stelling 1: “De zuiveringen onder leiding van Stalin zijn een vorm van terreur”
Stelling 2: “Goede communisten hadden niks te vrezen van de zuiveringen”
Stelling 3: “Tijdens de zuiveringen zijn veel showprocessen uitgevoerd”

Welke stelling(en) is/zijn juist?
A
Stelling 1 en 2 zijn juist.
B
Stelling 1 is juist.
C
Stelling 1 en 3 zijn juist.
D
Stelling 1, 2 en 3 zijn juist.

Slide 11 - Quiz

Stelling 1: “Eén van de oorzaken van de beurskrach is het dalen van de aandelen van bedrijven.”
Stelling 2: “Eén van de gevolgen van de beurskrach is overproductie. Bedrijven gaan minder producten produceren, omdat er minder vraag naar is.

Welke stelling(en) is/zijn juist?
A
Stelling 1 is juist.
B
Stelling 2 is juist.
C
Stelling 1 en 2 zijn juist.
D
Beide stellingen zijn onjuist.

Slide 12 - Quiz

In 1919 had Duitsland een democratie gekregen. Hoe komt het dat de democratie geen succes heeft in Duitsland?
A
De Duitsers vonden politiek niet zo interessant en gingen niet stemmen.
B
De Duitsers werkten keihard omdat ze bang waren dat ze hun baan zouden verliezen. ER was geen tijd meer voor politiek.
C
Duitsland had niet eerder een democratie gehad en het was moeilijk om het vertrouwen van de bevolking te winnen na het Verdrag van Versailles.
D
Duitsland had een regering dat onderling met elkaar ruzie maakte. Zo konden ze het land niet goed besturen en onstonden er kleine Sovjets in het land.

Slide 13 - Quiz

Hoe komt het dat het fascisme zo populair wordt in Italië? Ze hebben immers aan de kant van de Geallieerden gevochten en hebben de oorlog gewonnen.
A
Fascisme is helemaal niet populair geworden in Italië.
B
Ze hebben eerst de Duitsers verraden en met de geallieerden gevochten. Nu verraden ze de geallieerden.
C
In het begin van de oorlog hebben ze wel aan de kant van de Duitsers gevochten. Daardoor moest Italië ook herstelbetalingen doen.
D
De Geallieerden hadden Italië land beloofd in het Balkangebied. Ze kwamen hun afspraken niet na en daardoor werd Italië weer boos.

Slide 14 - Quiz

Na zijn staatsgreep komt Hitler in de gevangenis terecht. Hier schrijft hij een boek, genaamd “Mein Kampf”. Hoe zorgt dit boek ervoor dat Hitler populairder wordt in Duitsland?
A
In dit boek geeft Hitler de schuld aan de Joden
B
In dit boek heeft Hitler het over hoe goed het Duitse volk is en dat ze weer net zo sterk moesten worden als voor de WO1. Hij wil Lebensraum voor de Duitse bevolking.
C
In dit boek vertelt Hitler allemaal slechte verhalen over zijn tegenstanders en over Engeland. Veel mensen geloven zijn verhalen als zij ze lezen.
D
In dit boek vertelt Hitler dat hij de enige leider is dat Duitsland kan redden van de ondergang. Hij vertelt dat hij veel heeft gestudeerd en veel kennis in huis heeft. Mein Kampf is daarom eigenlijk een biografie van Hitler.

Slide 15 - Quiz

Bekijk de bron.

Verklaar het verschil in stemmenpercentage van de NSDAP tussen 1928 en 1932.
A
NSDAP krijgt meer stemmen doordat Hitler een staatsgreep heeft gepleegd.
B
NSDAP krijgt meer stemmen omdat de machtigingswet is aangenomen.
C
NSDAP krijgt meer stemmen doordat Hitler Joden en communisten als zondebok aanwijst.
D
NSDAP krijgt meer stemmen doordat het economisch weer slechter gaat met Duitsland.

Slide 16 - Quiz

In welk jaar werd de machtigingswet aangenomen?
A
1920
B
1923
C
1929
D
1933

Slide 17 - Quiz