Grammar Adjectives vs Adverbs

Adjectives vs Adverbs
1 / 36
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, havoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Adjectives vs Adverbs

Slide 1 - Slide

She has made a                      drawing.

She sang                         last night.

He has done a                  deed.

He has done that very      
beautiful
beautifully
well
good

Slide 2 - Drag question

Slide 3 - Slide

Wat is een Zelfstandig Naamwoord?

Slide 4 - Open question

Wat is een Werkwoord?

Slide 5 - Open question

Wat is een Bijvoeglijk Naamwoord?

Slide 6 - Open question

Wat is een Bijwoord?

Slide 7 - Open question

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Adjectives vs adverbs
bijvoeglijk naamwoord: voor zelfstandig naamwoord
bijwoord (+ly): voor werkwoord, bijvoeglijk naamwoord of ander bijwoord

zelfstandig naamword = waar je de/het voor kan zetten

Slide 12 - Slide

Adjective
  • Bijvoegelijk naamwoord
  • Zegt iets over een zelfstandig naamwoord
  • Staat meestal voor een zelfstandig naamwoord (Er staat altijd nog een zelfstandig nmw achter.)
  • EXAMPLE
    The slow boy
Adverb
  • Bijwoord
  • Zegt iets over een werkwoord.
  • Zegt iets over hoe iets gebeurd.
  • Staat meestal achter werkwoord. (vaak laatste woord in de zin)


  • Example
    the boy walks slowly

Slide 13 - Slide

Wat is het bijvoeglijk naamwoord:
The big man lifted the girl carefully.
timer
0:20
A
big
B
man
C
lifted
D
carefully

Slide 14 - Quiz

The girl was very ______ (beautiful)
timer
0:30

Slide 15 - Open question

the girl walked over to me _____ (slow)
timer
0:30

Slide 16 - Open question

I _____ (quick) painted the door.
timer
0:30

Slide 17 - Open question

He speaks English perfect / perfectly.
A
perfect
B
perfectly

Slide 18 - Quiz

The idea sounds good/well.
A
good
B
well

Slide 19 - Quiz

What's the adverb of extreme?

Slide 20 - Open question

It was a reasonable/reasonably price.
A
reasonable
B
reasonably

Slide 21 - Quiz

………...… sports are ………….. dangerous. (extreme)

Slide 22 - Open question

He gets angry very ........................ (easy)
A
easy
B
easily
C
easly

Slide 23 - Quiz

The soup tastes ............ (delicious)
A
delicious
B
deliciously

Slide 24 - Quiz

I like reading ....................... (romantic) novels.
A
romantically
B
romantic

Slide 25 - Quiz

They worked ................... (hard) in the garden.
A
hard
B
hardly

Slide 26 - Quiz

They sounded .......................... (happy)
A
happily
B
happy

Slide 27 - Quiz

She is a ........................ (beautiful) dancer.
A
beautifully
B
beautiful

Slide 28 - Quiz

How is this grammar topic for you now?

Slide 29 - Poll

Grammar Uitleg

Slide 30 - Slide

Adverbs vs Adjectives
Een bijvoegelijk naamwoord gebruik je ook na vormen van de werkwoorden:
  • be (am, are, is)
  • sound
  • taste
  • smell
  • look
  • feel
 Vb.          He looks beautiful. ("beautiful" zegt iets over "looks".)
Dus bij deze werkwoorden gebruik je altijd een bijvoegelijk naamwoord!!!


Slide 31 - Slide

Adverbs
Vorm
1. Je zet +ly achter het bijvoeglijk naamwoord (het woord tussen haakjes)
bv. wonderful - wonderfully
2. Eindigt het bv nmw op -y, dan wordt het -ily
bv. easy - easily
3. Eindigt het bv nmw. op -le, dan wordt het -ly
bv. terrible - terribly
4. Eindigt het bv nmw. op -ic, dan wordt het -cally
bv. fantastic - fantastically

Slide 32 - Slide

Uitzonderingen
Sommige bijvoeglijke naamwoorden hebben geen aparte vorm voor het bijwoord of veranderen van vorm!!
  • Good - Well
  • fast - fast
  • hard - hard
  • long - long

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

He worked really ________ (hard)

Slide 35 - Open question

Quizizz
Ga naar Quizizz.

Slide 36 - Slide