- Je kan de juiste bijvoeglijk naamwoord gebruiken.
- Je kan iemand beschrijven
1 / 17
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1
This lesson contains 17 slides, with text slides.
Lesson duration is: 100 min
Items in this lesson
les 3
- Je kan ser, estar en tener vervoegen.
- Je kan de juiste bijvoeglijk naamwoord gebruiken.
- Je kan iemand beschrijven
Slide 1 - Slide
Estar
Estar wordt gebruikt bij plaatsbepaalingen. Bijv. ik ben in Nederland. Eigenlijk zeg je dan, ik bevind mij in Nederland. Zodra je het werkwoord 'zijn' kan vervangen door 'bevinden' dan weet je dat je estar moet gebrijken.
Bijv. ik ben op school - ik bevind mij op school.
Slide 2 - Slide
MP WB p. 31
oefeningen 4, 5, 6
Slide 3 - Slide
De tal palo, tal astilla
Tekstboek blz 34
5. Trabajo en familia
a. In restaurant Arzak werkt Juan Mari Arzak samen met zijn dochter Elena. Lees de beschrijvingen en schrijf eronder over wie ze gaan.
Slide 4 - Slide
De tal palo, tal astilla
Tekstboek blz 34
Vu
Vul het schema verder in...
Slide 5 - Slide
De tal palo, tal astilla
Tekstboek blz 34
d. Luister naar wat vrienden en klanten over Juan Mari en Elena Arzak zeggen. Kruis in het schema steeds aan over wie men wat zegt: over hem, over haar, of over allebei...
Let op:
Una chica alta
Ella es alta
Slide 6 - Slide
De tal palo, tal astilla
Tekstboek blz 35
6a Schrijf boven de rijtjes of ze over uiterlijk of karakter gaan. Zoek daarna in de woorden onder de rijtjes het tegenovergestelde. Welke 3 eigenschappen vind je vooral belangrijk in het bedrijfsleven?
Gordito/bajito
Om anderen niet te beledigen gebruikt men de verkleinvorm van gordo en bajo
Slide 7 - Slide
MP TB p. 35 Tarea 6b
Omschrijf een bekend persoon en gebruik daarvoor ongeveer 8 bijvoeglijke naamwoorden.
Voorbeeld
Es un hombre muy deportista. Tiene la nacionalidad española. Vive en Mallorca. Es un tenista famoso y muy popular. Es muy alto y moreno. Su mujer no es famosa pero es muy guapa, es morena y delgada.
Slide 8 - Slide
MP TB p. 36
8. a ¿Te gusta trabajar en equipo?
Maak de test. Wat voor type collega ben jij?
Slide 9 - Slide
gustar
Slide 10 - Slide
Me gusta el fútbol
la pizza
bailar
Me gustan las vacaciones
los viajes
gustar
Slide 11 - Slide
Slide 12 - Slide
MP TB p. 36
9 Me gusta
a. Wat vind je leuk of lekker, en wat niet? Zet de begrippen in de juiste kolom.
Slide 13 - Slide
MP TB p. 37
10. Un regalo de cumpleaños
a. De collega's van Marta willen een verjaardagscadeau voor haar kopen. Luister naar het gesprek en kruis de voorwerpen aan die genoemd worden.
b. Luister naar het gevolg van het gesprek. Wat hebben ze gekocht?