Thema 7 herhalen

De fietsen .... gevallen zijn.
A
Dat
B
Die
C
Deze
D
Zijn
1 / 24
next
Slide 1: Quiz
TaalBasisschoolGroep 7

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

De fietsen .... gevallen zijn.
A
Dat
B
Die
C
Deze
D
Zijn

Slide 1 - Quiz

Frans heeft ... boek voor de zoveelste keer gelezen.

A
Die
B
Deze
C
Dat
D
Rode

Slide 2 - Quiz

Ik snap niks van ..... zinnen.
A
Die
B
Deze
C
Dat
D
Moeilijke

Slide 3 - Quiz

In ... ronde potje zitten zure snoepjes
A
Het
B
Dat
C
Die
D
Deze

Slide 4 - Quiz

Klopt het avnw in deze zin? Ik heb bij die toets afgekeken.
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quiz

In .... doos zitten grappige beeldjes.
A
De
B
Dat
C
Die
D
Het

Slide 6 - Quiz

Klopt het avnw in deze zin? Komen dat kinderen vanmiddag spelen?
A
Ja
B
Nee

Slide 7 - Quiz

Wat zijn de bijv. nw: Juli heeft gekke petten en zeldzame!
A
Gekke petten
B
Gekke, zelfzame
C
Zeldzame
D
Gekke petten en zeldzame

Slide 8 - Quiz

Wat zijn de bijv. nw: Gebreide mutsen en gehaakte wanten zijn het mooist.
A
Gebreide mutsen en gehaakte wanten
B
Gebreide en gehaakte wanten
C
Mutsen
D
Gebreide, gehaakte

Slide 9 - Quiz

Wat zijn de bijv. nw: Ik vind die blauw, gestippelde sokken het fijnste zitten.
A
Sokken
B
Blauwe, gestippelde sokken
C
Blauwe, gestippelde
D
Fijnste

Slide 10 - Quiz

Wat zijn de bijv. nw: Ik ga een rare maar leuke hobby van mijn oma onthullen.
A
Rare maar leuke hobby
B
Rare, leuke hobby
C
Hobby
D
Rare, leuke

Slide 11 - Quiz

Wat zijn de bijv. nw: Dat vuile hemdje moet nog in de was.
A
Vuile hemdje
B
Vuile
C
Hemdje
D
Geen

Slide 12 - Quiz

Wat zijn de bijv. nw: Mijn zus heeft een gele sok en een groene sok aan vandaag.
A
Gele sok
B
sok en sok
C
Gele
D
Gele en groene

Slide 13 - Quiz

Wat zijn de bijv. nw: Ik vond het een moeilijke toets, maar hij een makkelijke toets.
A
Moeilijke, makkelijke toets
B
Moeilijke, makkelijke
C
Toets, toets
D
Moeilijke toets, makkelijke toets

Slide 14 - Quiz

Is het een h+h of een h+b? Mijn schilderijen zijn abstract, maar mijn zus maakt figuratieve beelden.
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin

Slide 15 - Quiz

Is het een h+h of een h+b? Zij gebruikt modellen, want dan kan ze haar beelden realistischer maken.
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
hoofdzin+ bijzin

Slide 16 - Quiz

Is het een h+h of een h+b? Soms maakt ze ook foto's na, omdat er weinig modellen zijn.
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin

Slide 17 - Quiz

Is het een h+h of een h+b? Omdat ik haar broer ben, kijk ik niet onbevangen naar de beelden.
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Bijzin + hoofdzin

Slide 18 - Quiz

Is het een h+h of een h+b? Maar mijn klasgenoten vinden ze prachtig en mijn familie waardeert ze ook.
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin

Slide 19 - Quiz

Is het een h+h of een h+b? Maar mijn klasgenoten vinden ze prachtig en mijn familie waardeert ze ook.
A
Hoofdzin + hoofdzin
B
Hoofdzin + bijzin

Slide 20 - Quiz

Wat is het voegwoord in de zin? Het feest kon niet doorgaan, doordat Lena ziek was geworden
A
Doorgaan
B
Niet doorgaan
C
Doordat
D
Het

Slide 21 - Quiz

Wat is het voegwoord in de zin? De knie bloedde, totdat er een pleister op werd geplakt.
A
Totdat
B
Totdat er
C
Geplakt
D
De

Slide 22 - Quiz

Wat is het ontbrekende voegwoord?Mijn moeder gaat met de fiets ______ mijn vader met de auto kan gaan.
A
Omdat
B
Totdat
C
Zodat
D
En

Slide 23 - Quiz

Wat is het ontbrekende voegwoord? Ik eet een ijsje ___________het warm is buiten.
A
Zodat
B
Omdat
C
En
D
Hierdoor

Slide 24 - Quiz