être -> été : J'ai été malade. = Ik ben ziek geweest. (wat valt hier op??)
avoir -> eu : Il a eu un cadeau. = Hij heeft een cadeau gekregen.
faire -> fait : Tu as fait des photos? = Heb je foto's gemaakt?
Attention! let op de woordvolgorde met een passé composé:
onderwerp --> werkwoorden --> rest vd zin