Hoofdstuk 13 g

• Klassieke Talen
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 6

Hoofdstuk 13 g

In welke volgorde zag in het voorafgaande de gevangene: 1. de zon aan de hemel 2. schaduwen
3. mensen en dingen 4. de maan en de sterren aan de hemel 5. reflecties

1. 1 2 3 4 5
2. 5 2 3 4 1
3. 2 5 3 4 1
4. 2 5 3 1 4

r.1-3 lees in deze volgorde

οὐκ οἴει αὐτὸν (Α) ἀναμιμνῃσκόμενον τῆς πρώτης οἰκήσεως καὶ

τῆς ἐκεῖ σοφίας καὶ τῶν τότε συνδεσμωτῶν αὑτὸν (= ἑαυτόν) μὲν

ἂν εὐδαιμονίζειν (Ι) τῆς μεταβολῆς, τοὺς δὲ ἐλεεῖν (Ι);

Bekijk alle aantekeningen en probeer te vertalen (schrijf je vertaling ook op!)

Welk van de woorden uit deze zin is ironisch bedoeld?

1. οἰκήσεως
2. σοφίας
3. συνδεσμωτῶν
4. εὐδαιμονίζειν

Welke stijlfiguur vind je NIET in r.1-3

1. trikolon
2. chiasme
3. parallellie
4. polysyndeton

τῆς πρώτης οἰκήσεως en ἐκεῖ verwijzen beiden naar hetzelfde en dat is

r.1-3 vertaling

En wat volgt daar dan uit? Denk jij niet dat hij, als/terwijl hij zich zijn eerste verblijfplaats en de wijsheid daar en zijn medegevangenen van toen herinnert, zichzelf gelukkig zou prijzen en/maar met hen medelijden zou hebben?

r.5-6 lees in deze volgorde: εἴ τιμαὶ δὲ καὶ ἔπαινοι τινες αὐτοῖς ἦσαν τότε παρ’ ἀλλήλων καὶ γέρα,
Welk typisch Platoons verschijnsel zien we in de originele zin qua zinsbouw?

1. ellips
2. prolepsis
3. anakoloet

Taaleigen Plato blz. 229

Ellips: een woord of zinsdeel dat grammaticaal wel noodzakelijk is, wordt weggelaten. Je kunt het aanvullen op basis van inhoud.

Anakoloet: de zinsconstructie loopt niet door zoals verwacht, de zin 'klopt niet'

Prolepsis: Een inhoudelijk belangrijk woord of zinsdeel wordt naar voren gehaald terwijl het syntactisch (=qua zinsbouw) op een andere plek thuishoort

εἴ τιμαὶ δὲ καὶ ἔπαινοι τινες αὐτοῖς ἦσαν τότε παρ’ ἀλλήλων καὶ γέρα,
τινες betekent hier

1. wie
2. welke
3. enige
4. sommige mensen

r. 5-6 En als er toen voor hen enige eerbewijzen en lofprijzingen van elkaar waren en eretekens

τῷ - voor degene die  + 3x ptc.

1.  ὀξύτατα καθορῶντι τὰ παριόντα καὶ    

2. μνημονεύοντι μάλιστα ὅσα τε πρότερα αὐτῶν καὶ ὕστερα εἰώθει καὶ ἅμα πορεύεσθαι, καὶ          

3. ἐκ τούτων δὴ δυνατώτατα ἀπομαντευομένῳ τὸ μέλλον ἥξειν,

zoek de dikgedrukte woorden op en schrijf de betekenis op

ὀξύτατα καθορῶντι τὰ παριόντα
τὰ παριόντα zijn

1. schaduwen
2. voorwerpen
3. mensen

μνημονεύοντι μάλιστα ὅσα τε πρότερα αὐτῶν καὶ ὕστερα εἰώθει καὶ ἅμα πορεύεσθαι,      

ὅσα  - (alle) dingen die

εἰώθει : plq.pf. van εἰώθα - gewend zijn, gewoonlijk .....

Bekijk de aantekeningen en probeer te vertalen (schrijf je vertaling ook op!)

αὐτῶν verwijst naar

1. de geketende gevangenen
2. de voorbijkomende schaduwen

r. 5-6 En als er toen voor hen enige eerbewijzen en lofprijzingen van elkaar waren en eretekens

r.6-9 voor degene die het scherpst de voorbijkomende schaduwen ziet en zich het best herinnert al de dingen daarvan die gewoonlijk eerder en later en tegelijk voorbijkwamen en die op grond daarvan de het meest efficiënt de toekomst voorspelde

Wat herinnert de scherpe waarnemer in de grot zich dus beter dan anderen?

r. 9 δοκεῖς ἂν αὐτὸν ἐπιθυμητικῶς αὐτῶν ἔχειν
αὐτῶν verwijst naar

1. de gevangenen
2. de grot
3. de eerbewijzen
4. de schaduwen

r.10 ζηλοῦν τοὺς παρ’ ἐκείνοις τιμωμένους τε καὶ ἐνδυναστεύοντας
ἐκείνοις verwijst naar

1. de gevangenen
2. de grot
3. de eerbewijzen
4. de schaduwen

r.9-10

denk je dan dat hij daarnaar zou verlangen en dat hij jaloers zou zijn op degenen die bij hen geëerd worden en in hoog aanzien staan

ἢ (αὐτόν)τὸ τοῦ Ὁμήρου ἂν πεπονθέναι καὶ σφόδρα βούλεσθαι ἐπάρουρον ἐόντα θητευέμεν ἄλλῳ, ἀνδρὶ παρ’ ἀκλήρῳ
πεπονθέναι is inf. perfectum van

1. πείθω
2. πάσχω
3. ποιέω
4. πονθέω

ἢ (αὐτόν)τὸ τοῦ Ὁμήρου ἂν πεπονθέναι καὶ σφόδρα βούλεσθαι ἐπάρουρον

ἐόντα θητευέμεν ἄλλῳ, ἀνδρὶ παρ’ ἀκλήρῳ

of dat hij de uitspraak van Homeros ervaren zou hebben en heel graag zou willen 'als dagloner in dienst te zijn bij een ander, namelijk een man zonder erfdeel' 

Socrates vergelijkt de losgemaakte gevangene met Achilles na diens dood. Wat is punt van overeenkomst?

1. Ze zitten beiden onder de grond
2. Ze verkiezen beiden hoe dan ook leven boven de grond
3. Ze zijn beiden heersers
4. Ze zijn beiden dienaars

καὶ ὁτιοῦν [ἂν] (βούλεσθαι) πεπονθέναι μᾶλλον ἢ ’κεῖνά τε δοξάζειν καὶ ἐκείνως ζῆν;
(ἐ)κεῖνά en ἐκείνως verwijzen naar hetzelfde

1. waar
2. niet waar

καὶ ὁτιοῦν [ἂν] (βούλεσθαι) πεπονθέναι μᾶλλον ἢ ’κεῖνά τε δοξάζειν καὶ ἐκείνως ζῆν;
Welke twee stijlfiguren?

1. parallellie en anafoor
2. chiasme en anafoor

ἐκείνως verwijst naar de grot maar waarnaar verwijst dan (ἐ)κεῖνά?

καὶ ὁτιοῦν [ἂν] (βούλεσθαι) πεπονθέναι μᾶλλον ἢ ’κεῖνά τε δοξάζειν καὶ ἐκείνως ζῆν;

en dat hij wat dan ook liever had ervaren zou willen hebben dan én die dingen te denken én daar te leven

Οὕτως, ἔφη, ἔγωγε οἶμαι, (αὐτὸν) πᾶν μᾶλλον πεπονθέναι ἂν δέξασθαι ἢ ζῆν ἐκείνως.

Zo, zei hij, denk ik dat hij alles liever zou accepteren te (hebben) ondergaan dan daar te leven