Pallas Plato Sokrates tekst 3a+b

Waarnaar is de dialoog Phaedo genoemd?
A
De plaats waar hij zich afspeelt
B
De verteller van het verhaal
C
Degene aan wie het verhaal verteld wordt
D
Het belangrijkste personage in het verhaal
1 / 21
next
Slide 1: Quiz
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Waarnaar is de dialoog Phaedo genoemd?
A
De plaats waar hij zich afspeelt
B
De verteller van het verhaal
C
Degene aan wie het verhaal verteld wordt
D
Het belangrijkste personage in het verhaal

Slide 1 - Quiz

Aan wie vertelt Phaedo over de dood van Socrates?
A
Plato
B
Crito
C
Simmias
D
Echecrates

Slide 2 - Quiz

Waarom was Plato niet aanwezig bij de dood van Socrates?
A
Hij was niet in Athene
B
Hij was ziek
C
Hij kon het niet aan
D
Socrates wilde het niet

Slide 3 - Quiz

Waar speelt de Phaedo zich af?

Slide 4 - Open question

Tekst 3a
Ὑμεῖς μὲν οὖν, ἔφη, ὦ Σιμμία τε καὶ Κέβης καὶ οἱ ἄλλοι, εἰς αὖθις ἔν τινι χρόνῳ ἕκαστοι πορεύσεσθε· ἐμὲ δὲ νῦν ἤδη καλεῖ, φαίη ἂν ἀνὴρ τραγικός, ἡ εἱμαρμένη, καὶ σχεδόν τί μοι ὥρα τραπέσθαι πρὸς τὸ λουτρόν· δοκεῖ γὰρ δὴ βέλτιον εἶναι λουσάμενον πιεῖν τὸ φάρμακον καὶ μὴ πράγματα ταῖς γυναιξὶ παρέχειν νεκρὸν λούειν.

Slide 5 - Slide

ὑμεις (r. 1):
Met welk woord vormt dit een tegenstelling?

Slide 6 - Open question

Welke andere 2 tekstelementen vormen hier een tegenstelling?

Slide 7 - Open question

Wat voor een modus is φαιη (r. 2)?
A
indicativus
B
coniunctivus
C
optativus

Slide 8 - Quiz

Hoe moeten we deze optativus met ἀν vertalen?
A
irrealis
B
iterativus
C
futuralis
D
potentialis

Slide 9 - Quiz

τραπεσθαι προς το λουτρον (r. 3):
Waarom gaat Socrates in bad? Antwoord in het Nederlands en citeer het Griekse tekstelement

Slide 10 - Open question

Tekst 3b
Tαῦτα δὴ εἰπόντος αὐτοῦ ὁ Κρίτων, Εἶεν, ἔφη, ὦ Σώκρατες· τί δὲ τούτοις ἢ ἐµοὶ ἐπιστέλλεις ἢ περὶ τῶν παίδων ἢ περὶ ἄλλου του, ὅτι ἄν σοι ποιοῦντες ἡµεῖς ἐν χάριτι µάλιστα ποιοῖµεν;
Ἅπερ ἀεὶ λέγω, ἔφη, ὦ Κρίτων, οὐδὲν καινότερον· ὅτι ὑµῶν αὐτῶν ἐπιµελούµενοι ὑµεῖς καὶ ἐµοὶ καὶ τοῖς ἐµοῖς καὶ ὑµῖν αὐτοῖς ἐν χάριτι ποιήσετε ἅττ᾽ ἂν ποιῆτε, κἂν µὴ νῦν ὁµολογήσητε·

Slide 11 - Slide

Tekst 3b
ἐὰν δὲ ὑµῶν µὲν αὐτῶν ἀµελῆτε καὶ µὴ θέλητε ὥσπερ κατ᾽ ἴχνη κατὰ τὰ νῦν τε εἰρηµένα καὶ τὰ ἐν τῷ ἔµπροσθεν χρόνῳ ζῆν, οὐδὲ ἐὰν πολλὰ ὁµολογήσητε ἐν τῷ παρόντι καὶ σφόδρα, οὐδὲν πλέον ποιήσετε.Ταῦτα µὲν τοίνυν προθυµησόµεθα, ἔφη, οὕτω ποιεῖν· θάπτωµεν δέ σε τίνα τρόπον;

Slide 12 - Slide

ὑμων αὐτων ἐπιμελουμενοι (r. 3):
leg uit wat Socrates hieronder verstaat

Slide 13 - Open question

Met welk participium uit het voorafgaande staat ἐπιμελουμενοι op een lijn?

Slide 14 - Open question

περι των παιδων ἠ περι ἀλλου του (r. 2):
met welke woorden verwijst Socrates hiernaar in zijn antwoord?

Slide 15 - Open question

Wat is hier opmerkelijk aan?

Slide 16 - Open question

ἐαν πολλα ὁμολογησητε ἐν τῳ παροντι (r. 6-7):
citeer uit het voorafgaande het tekstelement waarmee dit een tegenstelling vormt

Slide 17 - Open question

οὑτω (r. 8):
leg uit wat Crito hieronder verstaat

Slide 18 - Open question

θαπτωμεν δε σε τινα τροπον; (r. 8):
wat denk je dat Socrates hierop zal antwoorden?

Slide 19 - Open question

Hoe moeten we deze coniunctivus vertalen?

Slide 20 - Open question

Wat voor een modus is θαπτωμεν (r. 8)?
A
indicativus
B
coniunctivus
C
optativus

Slide 21 - Quiz