This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp
Slide 1 - Slide
I. Als de persoonsvorm van een zin van tijd verandert, verandert het onderwerp mee. II. Vraagzinnen beginnen altijd met de persoonsvorm.
Welke uitspraak over de persoonsvorm is waar?
A
Alleen zin I is juist.
B
Alleen zin II is juist.
C
Beide zinnen zijn juist.
D
Beide zinnen zijn onjuist.
Slide 2 - Quiz
In welke zin vormen de woorden in grote letters samen één zinsdeel?
A
Ik verpakte de kleren KEURIG IN GROTE, STOFFEN DRAAGTASSEN.
B
Veel lezers vonden DAT LAATSTE ARTIKEL over jou erg leuk.
C
Was Kirsten altijd al ZO'N SPORTIEF EN VRIENDELIJK MEISJE?
Slide 3 - Quiz
Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Rijdt / die oom / van jou / altijd / in zo’n klassieke / Amerikaanse slee?
B
Rijdt / die oom / van jou / altijd / in zo’n klassieke Amerikaanse slee?
C
Rijdt / die oom van jou / altijd / in zo’n klassieke Amerikaanse slee?
D
Rijdt / die oom van jou / altijd / in zo’n klassieke / Amerikaanse slee?
Slide 4 - Quiz
Werkwoordelijk gezegde
Slide 5 - Slide
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin:
Voor de kroeg speelden de gepensioneerde Franse mannen jeu-de-boulen met ijzeren ballen.
Slide 6 - Open question
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin:
Waarom jagen jullie de lerares Engels elke les weer op de kast?
Slide 7 - Open question
Lijdend voorwerp
Slide 8 - Slide
Welke uitspraak over het lijdend voorwerp is juist?
A
Het lijdend voorwerp begint altijd met een voorzetsel.
B
Het lijdend voorwerp van een zin is altijd een levend wezen: een mens of een dier.
C
Het lijdend voorwerp van een zin kun je vinden met de vraag: 'Wat (of Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?’
D
In elke zin komt een lijdend voorwerp voor.
Slide 9 - Quiz
Noteer de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (ow) en het lijdend voorwerp (lv) van de volgende zinnen. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Tom mocht van zijn moeder een nieuwe winterjas kopen.
Slide 10 - Open question
Meewerkend voorwerp
Slide 11 - Slide
Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?
A
Aan / door wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend
voorwerp
B
Aan / met wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
C
Aan / van wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
D
Aan / voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
Slide 12 - Quiz
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het werkwoordelijk gezegde (wg), het lijdend voorwerp (lv) en het meewerkend voorwerp (mv). Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje
Een rozentuin zal ik je in het verleden wel nooit beloofd hebben.
Slide 13 - Open question
Welke zin heeft de onderstaande structuur? mv - pv/wg - ow - lv - rest wg
A
De gemeenteraad wil een nieuw stadspark laten aanleggen.
B
Deze prachtige ring heb ik voor mijn vriendin gekocht.
C
Jou zal de kok een heerlijk warm bordje soep opscheppen.
D
Jouw kleine zusje zal mij al jullie geheimpjes verklappen.
Slide 14 - Quiz
Bijwoordelijke bepaling
Slide 15 - Slide
Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in de zin?
Vanwege de risico's wilde de bevelhebber zijn soldaten niet door de mijnenvelden sturen.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 16 - Quiz
Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in de zin?
In Frankrijk verwachten de wijnboeren dit jaar een goede oogst.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 17 - Quiz
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
De lamborghini
is
volgens kenners
nog altijd
de mooiste Italiaanse auto.
Slide 18 - Drag question
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Voorlopig
wil
de kunstenaar
dit mooie bronzen beeld
helaas
aan niemand
verkopen
Slide 19 - Drag question
H1 t/m H6 Gram. Zinsdelen
persoonsvorm (pv)
tijdproef, getalproef (vraagzin)
onderwerp (ow)
Wie/(wat) + pv?
werkwoordelijk gezegde (wg)
zegt wat het onderwerp (iets of iemand) doet
lijdend voorwerp (lv)
Wat/Wie + wg + ow ?
meewerkend voorwerp (mv)
Aan/Voor wie + wg + ow + lv?
bijwoordelijke bepaling (bwb)
Overige ww in de zin. Geeft antwoord op
vragen als: Waar?, Wanneer?, Hoe?. enz.
Slide 20 - Slide
Wat kun je nu doen?
Als je nog vragen hebt, dan stel je deze aan de docent.