...sé nombrar prendas de ropa en españolkan ik kledingstukken benoemen in het Spaans
...sé hablar de qué (no) me gustakan ik praten over wat ik (niet) leuk vind
...sé conjugar el verbo gustarkan ik 'gustar' vervoegen
1 / 28
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3
This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
OBJETIVOS DOELEN
Después de esta clase... Na deze les
...sé nombrar prendas de ropa en españolkan ik kledingstukken benoemen in het Spaans
...sé hablar de qué (no) me gustakan ik praten over wat ik (niet) leuk vind
...sé conjugar el verbo gustarkan ik 'gustar' vervoegen
Slide 1 - Slide
El verbo
Gustar
Slide 2 - Slide
Gustar Leuk vinden, houden van
Slide 3 - Slide
Gustar
Leuk vinden, houden van
A mí/t/él enzovoort gebruik je alleen als je extra duidelijk moet maken om wie het gaat.
Je gebruikt bij gustar dus niet yo/tú/él/ella/usted/nosotros/-as/vosotros/-as/ellos/ellas ustedes, maar: me/me/le/nos/os/les
Slide 4 - Slide
___ los vaqueros blancos.
A
Me gusta
B
Me gustan
Slide 5 - Quiz
___ las zapatillas.
A
Me gusta
B
Me gustan
Slide 6 - Quiz
___ la camiseta azul.
A
Me gusta
B
Me gustan
Slide 7 - Quiz
___ las naranjas.
A
Me gusta
B
Me gustan
Slide 8 - Quiz
___ la música de Shakira.
A
Me gusta
B
Me gustan
Slide 9 - Quiz
___ esuchar música.
A
Me gusta
B
Me gustan
Slide 10 - Quiz
A Erica ___ escuchar música.
Slide 11 - Open question
A nosotras ___ las naranjas.
Slide 12 - Open question
¿A ti ___ los vaqueros blancos?
Slide 13 - Open question
A mis amigos no ___ mi camiseta.
Slide 14 - Open question
Slide 15 - Slide
gusta
gusta
gusta
gusta
gusta
gustan
gustan
Slide 16 - Slide
Deberes Huiswerk
- estudiad: LT p 175 bloque 37
- haced y corregid: LE p 73 ej 3
- estudiad: LT p 206
Slide 17 - Slide
OBJETIVOS DOELEN
Después de esta clase...Na deze les...
1. ...sé hablar de la ropa kan ik over kleding praten
2. ...sé usar un 'objeto indirecto' kan ik een 'meewerkend voorwerp' gebruiken in een zin
Slide 18 - Slide
Pero primero, los deberes
- estudiad: LT p 175 bloque 37
- haced y corregid: LE p 73 ej 3
- estudiad: LT p 206
Slide 19 - Slide
¿Qué llevas hoy? (LT 106 y 107)
¿Qué ves?Wat zie je?
¿Qué llevan los chicos? Wat hebben de jongens en meisjes aan?
¿Qué llevas tú hoy? Wat heb jij vandaag aan?
Slide 20 - Slide
Objeto indirecto Meewerkend voorwerp (1)
¿Qué es un 'meewerkend voorwerp' en holandés? Wat is een 'meewerkend voorwerp in het Nederlands? Noem 1 voorbeeld.
Slide 21 - Slide
Objeto indirecto Meewerkend voorwerp (1)
¿Qué es un 'meewerkend voorwerp' en holandés? Wat is een 'meewerkend voorwerp in het Nederlands? Noem 1 voorbeeld. > Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp. Bijvoorbeeld: Ik geef (aan) jou een boek.
Slide 22 - Slide
Objeto indirecto Meewerkend voorwerp (2)
En español, se llama un 'objeto indirecto'. In het Spaans heet dit een 'objeto indirecto'.
> Te doy un libro a ti.
Slide 23 - Slide
Objeto indirecto Meewerkend voorwerp (3)
Tiene seis pronombres. Het meewerkend voorwerp heeft zes voornaamwoorden.
me, te, le, nos, os, les
aan/voor wie? (¿a/para quién?)
voornaamwoord
aan/voor mij (a/para mí)
me
aan/voor jou (a/para ti)
te
aan/voor hem, haar, u
(a/para él, ella, usted)
le
aan/voor ons
(a/para nosotros, nosotras)
nos
aan/voor jullie
(a/para vosotros, vosotras)
os
aan/voor hen, u
(a/para ellos, ellas, ustedes)
les
Slide 24 - Slide
Objeto indirecto Meewerkend voorwerp (4)
El pronombre está delante del verbo conjugado. Het meewerkend voornaamwoord staat vóór het vervoegde werkwoord.
La profesora nos explica la gramática. De docent legt de grammatica aan ons uit.
Te compro un regalo bonito. Ik koop een mooi cadeau voor jou.
Mis padres me preguntan dónde estoy. Mijn ouders vragen mij waar ik ben.