1. ...sé hablar de la ropa kan ik over kleding praten
2. ...sé usar un 'objeto indirecto' kan ik een 'meewerkend voorwerp' gebruiken in een zin
1 / 10
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3
This lesson contains 10 slides, with text slides and 1 video.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
OBJETIVOS DOELEN
Después de esta clase...Na deze les...
1. ...sé hablar de la ropa kan ik over kleding praten
2. ...sé usar un 'objeto indirecto' kan ik een 'meewerkend voorwerp' gebruiken in een zin
Slide 1 - Slide
Pero primero, los deberes Maar eest, het huiswerk
- haced: LE p. 71 ej. 1 y 2
- haced: LE p. 73 ej. 3
- estudiad: LT p. 206
- estudiad: LT p. 175 (blokje 37 over gustar)
Slide 2 - Slide
Mirad las páginas 106 y 107
¿Qué ves?Wat zie je?
¿Qué llevan los chicos? Wat hebben de jongens en meisjes aan?
¿Qué llevas tú hoy? Wat heb jij vandaag aan?
Slide 3 - Slide
Objeto indirecto Meewerkend voorwerp (1)
¿Qué es un 'meewerkend voorwerp' en holandés? Wat is een 'meewerkend voorwerp in het Nederlands? Noem 1 voorbeeld.
Slide 4 - Slide
Objeto indirecto Meewerkend voorwerp (1)
¿Qué es un 'meewerkend voorwerp' en holandés? Wat is een 'meewerkend voorwerp in het Nederlands? Noem 1 voorbeeld. > Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp. Bijvoorbeeld: Ik geef (aan) jou een boek.
Slide 5 - Slide
Objeto indirecto Meewerkend voorwerp (2)
En español, se llama un 'objeto indirecto'. In het Spaans heet dit een 'objeto indirecto'.
> Te doy un libro a ti.
Slide 6 - Slide
Objeto indirecto Meewerkend voorwerp (3)
Tiene seis pronombres. Het meewerkend voorwerp heeft zes voornaamwoorden.
me, te, le, nos, os, les
aan/voor wie? (¿a/para quién?)
voornaamwoord
aan/voor mij (a/para mí)
me
aan/voor jou (a/para ti)
te
aan/voor hem, haar, u
(a/para él, ella, usted)
le
aan/voor ons
(a/para nosotros, nosotras)
nos
aan/voor jullie
(a/para vosotros, vosotras)
os
aan/voor hen, u
(a/para ellos, ellas, ustedes)
les
Slide 7 - Slide
Objeto indirecto Meewerkend voorwerp (4)
El pronombre está delante del verbo conjugado. Het meewerkend voornaamwoord staat vóór het vervoegde werkwoord.
La profesora nos explica la gramática. De docent legt de grammatica aan ons uit.
Te compro un regalo bonito. Ik koop een mooi cadeau voor jou.
Mis padres me preguntan dónde estoy. Mijn ouders vragen mij waar ik ben.