Herhaling H.2 Nederland als industriële samenleving

1 / 46
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Bekijk de afbeelding ->

Welk begrip past het beste
bij deze afbeelding?
A
industrialisatie
B
huisnijverheid
C
beleggers
D
dienstensector

Slide 2 - Quiz

Wat is industrialisatie?
A
Een periode van grote en snelle verandering door de komst van industrie.
B
Het ontstaan van industrie (fabrieken) in een gebied waar eerst vooral landbouw was.
C
Een speciale dans.
D
Mensen die in fabrieken werken.

Slide 3 - Quiz

Uit welke landen bestond het Verenigd Koningkrijk der Nederlanden? (1815-1840)
A
Nederland en NL-Indië
B
Nederland, België, Luxemburg en NL-Indië
C
Nederland en België
D
Nederland, België en Luxemburg

Slide 4 - Quiz

Welke begrip hoort hierbij?
Periode van grote en snelle verandering in West-Europa door de komst van fabrieken. Duurt van 1760 tot 1850
A
Franse Revolutie
B
Industriële revolutie
C
Nationalisme
D
Modern-imperialisme

Slide 5 - Quiz

Wat hoort bij de socialisten
A
gelijkheid
B
protestanten
C
gematigd
D
liberaal

Slide 6 - Quiz

Wat hoort niet bij de confessionelen?
A
Rooms-katholieken
B
gematigd
C
Protestanten
D
staken

Slide 7 - Quiz

Hoe werd Nederland vanaf 1815 bestuurd?
A
Nederland was een republiek
B
Nederland had een stadhouder Willem van Oranje
C
Nederland was een koninkrijk
D
Nederland was een democratie

Slide 8 - Quiz

Wat hoort niet bij de liberalen
A
vrijheid
B
fabrikanten
C
gelijkheid
D
rijke burgers

Slide 9 - Quiz

Arbeiders woonden in kleine huisjes waar het soms smerig was en ziektes uitbraken. Dit is een voorbeeld van arbeidsomstandigheden
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quiz

Welke verbeteringen vonden er plaats in de infrastructuur?
A
Er werden betere voertuigen gebouwd
B
Er werden betere wegen, bruggen en treinsporen gebouwd
C
Er werden bus en tramhaltes gebouwd
D
In Nederland werd als eerst geleerd om rechts aan te houden in het verkeer

Slide 11 - Quiz

Waarom durfden veel arbeiders niet te staken voor betere werkomstandigheden?
A
Omdat zij bang waren om hun baan te verliezen
B
Omdat in die tijd het leger tegen opstandige arbeiders werd ingezet
C
Omdat zij anders vermoord werden
D
Omdat de fabrieksbazen vaak nieuwe beloften deden die vervolgens niet werden waargemaakt

Slide 12 - Quiz

In welk jaar werd de Arbeidswet in het parlement aangenomen?
A
1900
B
1874
C
1889
D
1901

Slide 13 - Quiz

Al sinds de 19de eeuw was Nederland een democratie. Wie mochten er toen stemmen?
A
Alle volwassen mannen en vrouwen
B
Alle mannen, vrouwen en kinderen
C
Alle volwassen mannen
D
Rijke volwassen mannen

Slide 14 - Quiz

Welke wet werd in 1901 aangenomen?
A
De Leerplichtwet
B
De Arbeiderswet
C
De WAO-wet
D
De Coronawet

Slide 15 - Quiz

In de 19de eeuw kwamen de confessionelen op. Wie waren dit?
A
Dit waren neoliberalen
B
Dit waren mensen die vonden dat het geloof ten koste van alles voorging
C
Dit waren arbeiders die niet meer geloofden in de socialistische ideeën
D
Dit waren arbeiders die vonden dat de fabrieksbazen nog altijd teveel macht hadden

Slide 16 - Quiz

In 1901 werd bepaald dat elk kind in Nederland tussen de 6 en 12 jaar naar school moet. Wat was de naam van die wet?
A
De Arbeidswet
B
Het Kinderwetje van Van Houten
C
De Leerplichtwet
D
De Mammoetwet

Slide 17 - Quiz

In 1889 werd de Arbeidswet ingevoerd. Welke gevolgen had dit?
A
Arbeiders en hun gezinnen hadden nu recht op vakantie naar het buitenland
B
De arbeiders hoefden nu niet meer te luisteren naar de fabrieksbaas en mochten doen wat zij willen
C
De fabrieksbazen moesten veel van hun winst teruggeven aan arbeiders
D
Werkgevers werden nu strenger gecontroleerd door de overheid

Slide 18 - Quiz

In het begin van de 20ste eeuw had je in Nederland nog geen algemeen kiesrecht. Wat betekend dit?
A
Dat alle volwassen mannen en vrouwen mogen stemmen
B
Dat alle volwassen mannen mogen stemmen
C
Dat alle rijk volwassen mannen mogen stemmen
D
Dat iedereen, jong of oud mag stemmen

Slide 19 - Quiz

Wat is een vakbond?
A
Een vakbond is een organisatie die opkomt voor werkgevers
B
Dit was de oude naam voor de arbeidsinspectie
C
Een vereniging die opkomt voor de rechten van arbeiders
D
Een instelling die ervoor zorgde dat arbeiders geschoold werden

Slide 20 - Quiz

Hoe noem je het systeem waar ieder volwassen mens mag stemmen?
A
Algemeen kiesrecht
B
Censusrecht
C
Referendum-recht
D
Grondrecht

Slide 21 - Quiz

Waarom waren de arbeiders blij met vakbonden?
A
Omdat de vakbonden de arbeiders steunden bij tegenslag
B
Omdat zij sigaren en alcohol als cadeau aan arbeiders gaven
C
Omdat de vakbonden ervoor zorgden dat arbeiders rijk werden
D
Omdat zij zorgen voor concurrentie bij fabrieksbazen

Slide 22 - Quiz

Wat was het Marshallplan?
A
Het Amerikaanse aanvalsplan op de Sovjet-Unie
B
Het aanvalsplan om Duitsland te verslaan
C
Een plan van de Amerikaanse regering om economische steun te geven aan Europa
D
Het plan om de Europese economie afhankelijk te maken van Amerika

Slide 23 - Quiz

Wat was voor de Amerikanen een van de achterliggende gedachten voor het Marshallplan?
A
De Europese economieën met rust laten
B
De Amerikaanse bedrijven helpen winst te maken
C
Zorgen voor vrede op lange termijn in Europa
D
Alle landen om Duitsland heen steunen zodat er niet wéér een nieuwe oorlog kan uitbreken

Slide 24 - Quiz

In welke periode vond de wederopbouw van Nederland plaats?
A
1940-1960
B
1945-1960
C
1950-1970
D
1960-1970

Slide 25 - Quiz

Wat is een goede omschrijving van het begrip welvaart?
A
Het kunnen beschikken over voldoende financiële middelen om je behoeftes te kunnen vervullen.
B
Een situatie waarin iedereen in een land heel rijk is en zich alles kan veroorloven
C
Schepen die niet meer zinken door de afname van ongelukken
D
De Duitse herstelbetalingen die Nederland als compensatie voor de bezetting kreeg

Slide 26 - Quiz

Wat word bedoeld met ´migratie naar Nederland´?
A
De terugkeer van Nederlanders naar NL-Indië
B
De komst van mensen uit het buitenland naar Nederland
C
Duitsers die tijdens de oorlog in Nederland kwamen wonen
D
Nederlanders die naar het buitenland verhuizen

Slide 27 - Quiz

Vanaf 1945 kwamen er veel mensen uit het buitenland naar Nederland. In welke volgorde verliep dit?
A
Vluchtelingen > Gastarbeiders > Indonesiërs > Surinamers
B
Surinamers > Vluchtelingen > Gastarbeiders > Indonesiërs
C
Indonesiërs > Gastarbeiders > Surinamers > Vluchtelingen
D
Indonesiërs > Surinamers > Vluchtelingen > Gastarbeiders

Slide 28 - Quiz

Sinds de 21ste eeuw proberen veel vluchtelingen moderne oorlogen te ontvluchten. Sommige van hen komen in Nederland terecht. Uit welke landen vluchten deze mensen?
A
Jugoslavie, Marokko, Rusland, India
B
China, Thailand, Puerto Rico, Madagaskar
C
Bolivia, Polen, Algerije, Zuid-Afrika
D
Syrië, Irak, Somalië, Afghanistan

Slide 29 - Quiz

In welk gebied in Nederland stonden de eerste fabrieken?
A
Twente
B
Utrecht
C
Den Haag
D
Zaanstreek

Slide 30 - Quiz

In de 19de eeuw werd de infrastructuur van Nederland verbeterd. Wat word hiermee bedoeld?
A
De fabrieken werden groter waardoor de productie enorm toe kon nemen
B
De verhoudingen met Engeland en andere landen werden flink verbeterd wat leid tot een grotere afzetmarkt
C
Wegen, spoorlijnen, waterwegen en andere verbindingen in een gebied
D
De verwoesting van alle oude wegen en bruggen in Nederland

Slide 31 - Quiz

In 1839 werd de eerste spoorlijn in Nederland aangelegd. Welke 2 steden werd met elkaar verbonden?
A
Amsterdam-Haarlem
B
Rotterdam-Utrecht
C
Amsterdam-Utrecht
D
Utrecht-Arnhem

Slide 32 - Quiz

In de 19de eeuw durfden de arbeiders niet te demonstreren voor hun rechten. Waarom niet?
A
In die tijd werd het leger opgeroepen als er werd geprotesteerd
B
Omdat de protesten in die tijd heel gevaarlijk en dodelijk waren
C
Omdat de arbeiders hun rechten niet kenden
D
Dan werden zij ontslagen

Slide 33 - Quiz

In de 19de eeuw vond er een grote verhuizing plaats: veel boeren verhuisden vanuit het platteland naar de stad. Wat was een oorzaak van deze verhuizing?
A
Boeren waren het leven op het platteland zat
B
De verbetering van landbouwtechnieken
C
Het leven in de stad was veel beter dan op het platteland
D
De groei van de bevolking

Slide 34 - Quiz

is dit een kaart van voor of na 1830
A
voor
B
na

Slide 35 - Quiz

noem de reden dat Koning Willem I de textielindustrie in Twente als eerste opstartte
A
daar was genoeg ruimte voor nieuwe fabrieken
B
er was daar al huisnijverheid
C
Belgische en Engelse textielarbeiders gingen daarnaartoe
D
arbeidskosten lagen in Twente lager dan elders in het land

Slide 36 - Quiz

welke zinnen zijn juist als het gaat om de rechten van een arbeider begin 19e eeuw
A
als een arbeider ontslagen werd moest de rechter daarover beslissen
B
als een arbeider ziek werd had hij geen inkomen
C
als een arbeider ging staken werd hij misschien ontslagen
D
een arbeider had het recht om te mogen staken

Slide 37 - Quiz

wat was geen reden voor de Verenigde Staten om hulp te bieden aan Europa?
A
de hulp zou bijdragen aan rust en vrede
B
De VS wilde dat Europese landen gingen samenwerken
C
de VS makkelijk spullen en grondstoffen kon kopen in Europa
D
voor politieke invloed het communisme te weren uit Europa

Slide 38 - Quiz

welk begrip past
bij deze foto?
A
nieuwe auto
B
consumptiemaatschappij
C
DAF
D
amerikanisering

Slide 39 - Quiz

welk begrip hoort niet bij de periode van de jaren '70
A
dalende welvaart
B
hoge olieprijzen
C
groeiende export
D
werkeloosheid

Slide 40 - Quiz

welke groep hoorde niet bij de nieuwkomers van de afgelopen 50 jaar
A
gastarbeiders
B
molukkers
C
surinamers
D
vietnamezen

Slide 41 - Quiz

1
2
3
4
Gastarbeiders
molukkers
surinamers
vluchtelingen

Slide 42 - Drag question

om welke 2 redenen waren er in steden speciale milieuregels aan het einde van de 19e eeuw?
A
arbeiders zijn minder schoon dan boeren
B
fabrieken stonden in steden
C
nijverheid en landbouw vervuilden niet
D
in steden woonden mensen dicht opelkaar

Slide 43 - Quiz

In de 19de eeuw werden vakbonden opgericht. Wat was hun doel?
A
Een communistische revolutie starten
B
Een klasseloze maatschappij invoeren
C
Opkomen voor de rechten van arbeiders
D
Opkomen voor de rechten van werkgevers

Slide 44 - Quiz

Wat is de Club van Rome?
A
Een club van boeren en burgers die de economie wil versterken
B
AS Roma
C
Een club wetenschappers, politici en industriëlen die het milieu willen verbeteren
D
Een politiek partij

Slide 45 - Quiz

Wat willen milieu-organisaties?
A
Meer economische groei, minder aandacht voor het milieu
B
Minder economische groei, meer aandacht voor de EU
C
Minder economische groei, meer aandacht voor het milieu
D
Meer economische groei, meer aandacht voor de EU

Slide 46 - Quiz