Grammaire III, U.2

Grammaire III
In deze les worden het aanwijzend voornaamwoord en de vergelijking uitgelegd en geoefend. 
Ook de vocabulaire van écrire en lire komt aan bod. 
1 / 32
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammaire III
In deze les worden het aanwijzend voornaamwoord en de vergelijking uitgelegd en geoefend. 
Ook de vocabulaire van écrire en lire komt aan bod. 

Slide 1 - Slide

Het aanwijzend voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Bijvoeglijk gebruikt
ce garçon- deze/die jongen
ces garçons -deze/die jongens
cet artiste -deze/die kunstenaar
ces artistes -deze/die kunstenaars
cet hôtel- dit/dat hotel
ces hôtels- deze/die hotels
cette route- deze/die weg
ces routes - deze/die wegen
cette voiture- deze/die auto
ces voitures -deze/die auto's

Slide 4 - Slide

Sleep de woorden naar het juiste aanwijzende voornaamwoord (2 per vak)
Ce
Cet
Cette
Ces
table
mur
animal
portables
fille
chaussures
homme
bureau

Slide 5 - Drag question

Bijvoeglijk gebruikt

Met nadruk of om duidelijk verschil te maken:
-ci / of -là toevoegen aan het zelfstandig naamwoord

Ce livre-ci ou ce livre-? - Dit boek of dat boek?
Cette pomme-ci ou cette pomme-?- Deze appel of die appel?
Ces vins-ci ou ces vins-là? Deze of die wijnen?

Slide 6 - Slide

Complète:
Ce fromage-ci est meilleur que ce fromage-

Slide 7 - Open question

zelfstandig gebruikt

Tu prends cette voiture ou celle-là?

Slide 8 - Slide

Deze mobiel
A
cet portable
B
ce portable
C
cette portable
D
ces portables

Slide 9 - Quiz

Die kassa
A
ce caisse
B
cette caisse
C
ces caisses
D
cet caisse

Slide 10 - Quiz

deze studies
A
cet étude
B
ce étude
C
ces études
D
cette étude

Slide 11 - Quiz

deze actrice
A
cet actrice
B
ces actrices
C
ce actrice
D
cette actrice

Slide 12 - Quiz

Traduis:
Men beschuldigt hem van deze diefstal en van die.

Slide 13 - Open question

Traduis:
Ik zie dit nieuws maar ik lees dat.

Slide 14 - Open question

Slide 15 - Slide

Trappen van vergelijking

vergelijkende - vergrotende- overtreffende trap 
Vergelijkend : Deze broeken zijn even mooi als die broeken. 
=> ces pantalons-ci sont aussi beaux que ces pantalons-là
aussi…. bijv.nw…. que/qu’
vergrotend : Ik ben langer dan mijn beste vriend :
=>  je suis plus long que mon meilleur ami
plus…. bijv.nw…. que/qu’
moins…. bijv.nw…. que/qu’

overtreffend : Deze auto is het mooist
=> cette voiture est la plus belle

Slide 16 - Slide

vergelijkende trap= le comparatif
Vergelijkende trap : aussi …. que : 
Jean est aussi riche que Pierre
                                          plus….que : 
Jean est plus riche que Pierre
                                          moins ...que
Jean est moins riche que Pierre

Slide 17 - Slide

vergelijkende trap : 
Je vergelijkt twee mensen/dingen/situaties/zaken : 
aussi....que : even .... als : 
Jan is even groot als Bram : Jean est aussi grand que Bram
Anne is even groot als Lisa : Anne est aussi grande que Lisa

moins .... que :  minder ...dan :
Ce livre est  moins captivant que  Harry Potter

plus.... que : meer ....dan
Les vacances d'été sont plus longues que les vacances d'hiver.

Slide 18 - Slide

Overtreffende trap 
Waar je in het Nederlands - st achter het bijvoeglijk naamwoord zet, zet je in het Frans LE PLUS/ LA PLUS of LES PLUS voor het bijvoeglijk naamwoord! 
Let wel op de plaats van het bijvoeglijk naamwoord bon beau jolie weetjewelweetjeniet?

Jean est le plus grand => Jan is het grootst 
le plus beau livre => het mooiste boek 
le livre le plus captivant => het spannendste boek
la plus belle robe => de mooiste jurk
les enfants les plus sages => de braafste kinderen
l'appartement le plus morderne => het modernste appartement



Slide 19 - Slide

attention! quelques cas particuliers : 

=> Goed -beter-best als bijvoeglijk naamwoord : 
bon - meilleur (e) (s) - le meilleur (la meilleure/les meilleurs/ les meilleures)
=> goed - beter - best als bijwoord : 
bien - mieux- le mieux
=> slecht -slechter-slechtst als bijvoeglijk naamwoord : 
mauvais (e) (s) - plus mauvais(e)(s)- le plus mauvais (la plus mauvaise/ les plus mauvais)
=> slecht-slechter-slechtst als bijwoord
mal- plus mal - le plus mal én mal-pire-le pire

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Welke vergelijking is juist?
A
Emily est aussi grande que Jessica.
B
Emily est aussi grand que Jessica.

Slide 22 - Quiz

Welke vergelijking is juist?
A
Denise es aussi belle que sa mère.
B
Denise est aussi belle que son mère.
C
Denise est aussi beau que sa mère.
D
Denise est aussi belle que sa mère.

Slide 23 - Quiz

Maak de vergelijking:
Anna est (+groot) Michel

Slide 24 - Open question

Maak de vergelijking:
Anna est (-groot) Michel

Slide 25 - Open question

Maak de vergelijking:
Anna et Shamaila sont (+/- groot) Michel

Slide 26 - Open question

Vertaal de vergelijkingen in het Frans.
Pierre est (even intelligent als) moi.

Slide 27 - Open question

Maak een vergelijking met de volgende woorden:
Jean - travailler - rapide - Anne

Slide 28 - Open question

Maak een vergelijking met de volgende woorden:
les filles - être - meilleur - les garçons

Slide 29 - Open question

au travail:
Opdracht 1: klik hier
Opdracht 2: zie volgende dia.
Als je klaar bent: zie laatste dia

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Link

au travail:
Kaar? klik hier (met oortjes)

Slide 32 - Slide