zww, hww of kww II

Programma
  • lezen
  • ontleden 
Programma
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Programma
  • lezen
  • ontleden 
Programma

Slide 1 - Slide

Lekker lezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Lesdoel
Je kunt zelfstandige werkwoorden, koppel- en hulpwerkwoorden in een zin vinden. 

Slide 3 - Slide

Voorkennis 


Tijd om de voorkennis te activeren!


Slide 4 - Slide

Volgende les:
Een zww:
  • Geeft aan wat iemand doet
  • Heeft een duidelijke betekenis
  • Staat maximaal 1 keer in de zin.

Voorbeelden:



Uitleg zww
1. Zijn vader zingt onder de douche.
    Zijn vader doet iets, namelijk zingen.

Slide 5 - Slide

Volgende les:
Een koppelwerkwoord:
  • Geeft aan wat iemand is
  • Staat maximaal 1 keer in een zin.
De koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (ZWoBBeLS)

Voorbeelden: 
Uitleg kww
1. Jouw tante is schrijfster.
     ‘is’ komt van ‘zijn’ en koppelt de eigenschat (schrijfster) aan het onderwerp (jouw tante).

2. Hij wordt snel boos.
‘wordt’ komt van ‘worden’ en koppelt de eigenschap (boos) aan het onderwerp (hij).

Slide 6 - Slide

Belangrijk!
Een zww en een kww kunnen nooit in dezelfde zin voorkomen.

Slide 7 - Slide

Volgende les:







Mijn buurvrouw bezoekt de tandarts.
                                     zww
Er wordt aangegeven wat de buurvrouw doet en niet wat de buurvrouw is.
Verschil zww en kww verduidelijken

Slide 8 - Slide

Volgende les:






Mijn buurman is de tandarts.
                             kww


Er wordt aangegeven wat de buurman is en niet wat de buurman doet.


Verschil zww en kww verduidelijken

Slide 9 - Slide

Overeenkomst zww en kww
Ze zijn allebei het belangrijkste werkwoord uit de zin! Hierbij kunnen ze worden ondersteund door hulpwerkwoorden.

Slide 10 - Slide

Volgende les:
Een hulpwerkwoord:
  • Staat in een zin met meerdere werkwoorden
  •  Een hww ‘helpt’ het koppelwerkwoord of het zelfstandig werkwoord
  • Kan meerdere keren voorkomen in de zin

Dat kan en mag niet gebeuren.
Hij is wakker geworden.


Uitleg hww
Vb. van hww: hebben, zijn, worden, willen, kunnen, zullen, mogen, moeten

Slide 11 - Slide

Benoem het werkwoord. Kies uit zww of kww.

1. Ik ben in februari jarig.
2. Hij koopt een ijsje.
3. Hij fietst een rondje door Lisse.
4. Wij zoeken naar werkwoorden.
5. Hij blijft aardig.
6. Hij wordt later piloot.
7. Ik geef jullie een les over werkwoorden.
8. Jullie lijken nog niet moe.

Slide 12 - Slide

Benoem de werkwoorden. Kies uit hww, zww of kww.

1. Ik ben in februari jarig geweest.
2. Hij zal een ijsje kopen.
3. Hij heeft een rondje door Lisse gefietst.
4. Wij gaan naar werkwoorden zoeken.
5. Hij zal altijd aardig blijven.                                     
6. Pizza schijnt veel zout te bevatten.
7. Ik ga jullie een les over werkwoorden geven.
8. Je gaat steeds meer op je vader lijken.

Slide 13 - Slide

Zelf aan de slag!
Wat? Maak de oefeningen in je oefenboekje.

Hulp? De uitleg in het boekje, je buurman of buurvrouw en mevrouw Berendsen.

Tijd? Tot 14.20 uur. Dan checken we het leerdoel.

Klaar? Lees lekker uit je boek of oefenen op www.cambiumned.nl

Slide 14 - Slide

Leerdoelen check!
Benoem de werkwoorden.

1. Jip staat lief te kwispelen.

2. Hij is mijn hond.

Slide 15 - Slide

Leerdoelen check!
Benoem de werkwoorden.

1. Jip staat lief te kwispelen.
staat = hww
kwispelen= zww

2. Hij is mijn hond.
is = kww

Slide 16 - Slide