De moeder het water
–
Ik ging naar moeder om haar terug te zien.
Ik zag een vreemde vrouw. Haar blik was wijd en
leeg, als keek zij naar de verre overzijde
van een water, niet naar mij. Ik dacht: misschien
–
– toen ik daar stond op het gazon, pilsje gedronken
in de kantine van het verpleegtehuis, de tijd
ging langzaam in die godvergeten eenzaamheid –
misschien zou ’t goed zijn als nu Psalmen klonken.
–
Het was mijn moeder, het lijfje dat daar roer-
loos stond in ’t gras, alleen haar dunne haren
bewogen nog een beetje in de wind, als voer
–
zij over stille waatren naar een oneindig daar en
later, haar God. Er is geen God, maar ik bezwoer
Hem Zijn belofte na te komen, haar te bewaren.
De belevingswereld van de ‘vreemde vrouw’ is in dit gedicht sterk weergegeven, evenals de onmacht van de naaste betrokkenen. In mijn werk als psycholoog in een psychogeriatrisch verpleeghuis kwam ik dat vaak tegen. Kopland spaart zichzelf niet, wanneer hij schetst hoe hij zijn zinnen tracht te verzetten door een pilsje te pakken. In de ‘Aantekeningen’ achterin de bundel las ik: “De moeder het water werd geschreven ter gelegenheid van de opening van de nieuwe brug bij Zaltbommel.” Daar begreep ik werkelijk niets van. Ik vrees dat veel Meanderlezers nu roepen: “Maar zag je dan niet…” Nee, dat zag ik niet.
Ik besloot even langs de tent van het oudere echtpaar te lopen, en legde mijn vraag aan hen voor. De vrouw lachte. De in januari 1996 geopende brug bij Zaltbommel was ‘Martinus Nijhoffbrug’ gedoopt. Er ging mij nog geen lichtje branden.