Voorbereiding proefwerk les 27, 28, 40 en 41

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Voorbereiding proefwerk les 27, 28, 40 en 41

Inhoud

27: Doel van een alinea

28: Woordspeling en beeldspraak

40: Informatie verzamelen en samenvatten

41: Schrijven van een samenvatting

(Als je op de afbeelding klikt wordt deze groter.)
Om welke soort inleiding gaat het?

(Als je op de afbeelding klikt wordt deze groter.)
Om welke soort inleiding gaat het?

(Als je op de afbeelding klikt wordt deze groter.)
Om welke soort inleiding gaat het?

Wat voor soort inleiding heeft deze tekst?

1. Reden – de schrijver legt uit waarom hij deze tekst heeft geschreven.
2. Belangrijkste informatie – de belangrijkste informatie staat al in de inleiding.
3. Opbouw – de schrijver geeft aan wat voor informatie er in de tekst komt.
4. Voorbeeld – de schrijver maakt de lezer nieuwsgierig door een situatie te beschrijven.

In de laatste zin van alinea 2 staat een signaalwoord.
Schrijf het signaalwoord op.

(Als je op de afbeelding klikt wordt deze groter.)
Wat is het verband tussen de alinea’s 5 en 6?

Deze vraag hoort bij de vorige.

Aan welk signaalwoord kun je dit verband tussen alinea 5 en 6 zien?

Wat voor soort afsluiting heeft deze tekst?

1. een samenvatting en een conclusie
2. een advies of waarschuwing
3. een toekomstverwachting
4. een vraag

Dit hoort nog bij de vorige vraag.
Leg uit waaraan je ziet om wat voor slot het gaat.

Welk woord in deze woordspeling heeft een dubbele betekenis?

'De gevangene luisterde geboeid naar de rechter'

Welk woord in deze woordspeling heeft een dubbele betekenis?

'De honing had helaas een bijsmaak.'

Waar zie je de beeldspraak in de volgende zin:

'Australië is net een Dierentuin'

Waar zie je de beeldspraak in de volgende zin:

'Ik heb honger als een paard.'

Wat is de grap in de volgende woordspelingen?

'De gevangene luisterde geboeid naar de rechter.'

Wat betekent de beeldspraak in ze volgende zin

'Ik heb honger als een paard.'

Lees de tekst.
(als je op de afbeelding klikt wordt die groter)

Verzin twee wh-vragen over de tekst

Lees de tekst.
(als je op de afbeelding klikt wordt die groter)

Beantwoord je zelfbedachte vragen van de vorige opdracht.

Lees de tekst.
(als je op de afbeelding klikt wordt die groter)

Zoek de hoofdzaken uit de tekst. Schrijf de belangrijke woorden en zinnen op.

Aan het einde van een samenvatting schrijf je de belangrijkste boodschap

1. Waar
2. Niet waar

Al je kladversie af is, vergelijk je die met de oorspronkelijke tekst

1. Waar
2. Niet waar

Pas als je tevreden bent, schrijf je de nette versie

1. Waar
2. Niet waar