Week 4, les 2

¡Bienvenidos!
Mevrouw de Cuba
1 / 23
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

¡Bienvenidos!
Mevrouw de Cuba

Slide 1 - Slide

La clase de hoy
La meta de la clase: het doel van les
Weten hoe je werkwoorden van de presente moet vervoegen. Je kunt minimaal drie werkwoorden herkennen en vervoegen

Repaso (herhalen)
- Jullie oefenen met de "presente perfecto
- Oefenen kijkvaardigheid 
                                     

Slide 2 - Slide

El programa de hoy
  • 5 min - Bienvenidos
  • 15 min - Ver - kijken
  • 20 min - la gramática
  • 15 min - ¡A trabajar!
  • 10 min - escritura 
  • 10 min -  vocabulario 
  • Afsluiten

Slide 3 - Slide

BEGINTAAK
¿Qué significan estas palabras?
¿Puedes deducirlo (afleiden) de otras lenguas?
(uit andere talen?)
1. fruta
2. verduras 
3. manzana
4. la leche 
5. comida 

Slide 4 - Slide

¡A trabajar!


¿Qué?     WB 'I ver' -> opdracht 26, Alleen online!
¿Cómo? individualmente  
¿Tiempo? 15 minutos 
¿Objetivo? practicar con kijkvaardigheid


timer
15:00
1. Kijkvaardigheid

Slide 5 - Slide

El verbo 
Gustar

Slide 6 - Slide

Gustar betekent = leuk vinden of houden van (bevallen).
Hoewel het een werkwoord is op -AR, is het anders dan de andere werkwoorden!

El verbo gustar
GUSTA
GUSTAN
en
Wat je leuk vindt is:
  • Enkelvoud
  • Werkwoord(en)
Wat je leuk vindt is:
  • Meervoud
Voorbeelden:
Me gusta el gato.
Ik vind de kat leuk.

Me gustan los perros
Ik vind de honden leuk

Me gusta hablar español 
Ik vind Spaans spreken leuk.




Meestal gebruik je alleen:

Slide 7 - Slide

Het Spaanse werkwoord gustar is nooit alleen. Het werkwoord gustar geeft aan wat je leukt vindt. En daar voor komt altijd een meewerkend voorwerp, die geeft aan wie iets leuk vindt. 

Let op je gebruikt altijd een lidwoord (el/la/los/las), in het Nederlands doe je dat niet altijd.
Voorbeeld: Me gustan las pizzas > Ik hou van pizzas. 

Ik-vorm (yo) =    me gusta ...         +           me gustan ...
Jij-vorm (tú) =    te gusta ...           +            te gustan ...


El verbo gustar
Me gustan las patatas fritas.
¿Te gustan las patatas fritas?
VOORBEELD:
Ik hou van frietjes.
Hou jij van frietjes?

Slide 8 - Slide

Me gustan las manzanas
Wie?
ik.
Wat?
Hetgeen wat mij bevalt is meervoud (appels).

Slide 9 - Slide

te gusta bailar y cantar
Wie?
Jij.
Wat?
Hetgeen wat mij bevalt dansen en zingen (werkwoorden)

Slide 10 - Slide

¡A practicar!
A. Vul in gusta of gustan
1. Me _____________________ las hamburguesas.
2. ¿Te ______________________ estudiar español?
3. Me ______________________ el fútbol.
4. ¿Te ______________________ bailar?
5. Me _______________________ los libros de Harry Potter


Slide 11 - Slide

¡A practicar!
A. Vul in gusta of gustan
1. Me gustan las hamburguesas.                  (meervoud)
2. ¿Te gusta estudiar español?                     (werkwoord)
3. Me gusta el fútbol.                                       (enkelvoud)
4. ¿Te gusta bailar?                                          (werkwoord)
5. Me gustan los libros de Harry Potter.     (meervoud)



Slide 12 - Slide

WB p. 31 'escribe una carta a tu amig@
-> ejercicio 33
timer
15:00
2. escritura

Slide 13 - Slide

el 'presente o pretérito' perfecto 

Slide 14 - Slide

Presente perfecto

Slide 15 - Slide

presente perfecto
haber
-ar
-er/ir
he
has
roto
escrito
ha
stam+ ado
stam+ ido
muerto
dicho
hemos
puesto
abierto
habéis
visto
vuelto
han

Slide 16 - Slide

¿Cuándo se usa el pretérito perfecto?

Slide 17 - Slide

Noem vier onregelmatige werkwoorden in de presente perfecto en geef de vervoeging.
 Schrijf het voltooid deelwoord op van.
1. descansar:                5: contar:
2. pensar:                     6 : poder:
3. querer:                      7:  volar:
4. preferir:                    8: dormir:

Slide 18 - Open question


Presente perfecto
1. Nina...........................(caminar) por las playas de Cádiz.
2. Chris y Robert..........................(ver) cosas muy bonitas en sus vacaciones.
3. Hoy...........................(perder-yo)  mis libros.  
4. ¿Tú...........................(hacer) los deberes en LessonUP?.
5. Joep siempre............................(vivir) en Holanda.
6..Hannelore. y yo...........................(escribir) las respuestas del examen en un su cuaderno.

Slide 19 - Open question

Hoe zeg je in het Spaans:
Zij hebben gezwommen
Hoe zeg je in het Spaans: 
1. Zij hebben gezwommen.................................................................................. toda la tarde.
2.. Hij heeft gedacht................................................................................. mucho en tí.
3. Ik heb gewild..................................... este bolso desde hace mucho tiempo.

Slide 20 - Open question

¡A trabajar!
¿Qué?  El préterito perfecto
Link 1 en Link 2
¿Cómo? Individual 
¿Tiempo? 15 minutos 
¿Objetivo? Repasar con los verbos


3. Presente
timer
15:00

Slide 21 - Slide

Vocabulario
timer
10:00

Slide 22 - Slide

Pretérito perfecto
(signaalwoorden)

Slide 23 - Mind map