221128_HM1F_hhn pv en vt dw

Ga rustig op je plek zitten.

Spullen op tafel.

Zet je tas op de grond.

Pak je leesboek en ga 5 minuten lezen.



timer
5:00
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Ga rustig op je plek zitten.

Spullen op tafel.

Zet je tas op de grond.

Pak je leesboek en ga 5 minuten lezen.



timer
5:00

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Wat gaan we doen
Herhalen: pv tt en vt
Nieuwe lesstof: voltooid deelwoord
Aan het werk
Afsluiten: morgen

Slide 2 - Slide

Aan het eind van deze les.... (lesdoel)
.... weet je hoe je het voltooid deelwoord moet spellen.

Slide 3 - Slide

De pv in de tegenwoordige tijd ziet er zo uit: 

enkelvoud: ik-vorm                                                                          ik lach, lach ik? lach jij?

enkelvoud: ik-vorm+t                                                               jij/u lacht, hij/zij/het lacht

meervoud: hele werkwoord                                 wij lachen, jullie lachen, zij lachen

In de gebiedende wijs schrijf je altijd alleen de ik-vorm.

Slide 4 - Slide

Ik (bakken) een taart voor zijn verjaardag.
A
bak
B
bakt
C
bakd
D
bakk

Slide 5 - Quiz

(Landen) je morgen vroeg met het vliegtuig?
A
Landen
B
Landt
C
Land
D
Lande

Slide 6 - Quiz

Cas (worden) morgen 12 jaar.
A
word
B
wort
C
wordt
D
worden

Slide 7 - Quiz

(Braden) je moeder vanavond een kip in de oven?
A
Braadt
B
Braad
C
Braden
D
Braat

Slide 8 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd

sterke werkwoorden
de klank van het ww verandert.

slaap - sliep
schrijf - schreef


Slide 9 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd
zwakke werkwoorden
ik-vorm + te(n)
ik-vorm + de(n)

werk + te = werkte
speel + de = speelde

Slide 10 - Slide

Wat is de verleden tijd van:
verbieden
A
verbiedde
B
verbood
C
verbad
D
verboodden

Slide 11 - Quiz

Wat is de verleden tijd van:
juichen
A
juichde
B
juichte
C
jooch
D
joog

Slide 12 - Quiz

Wat is de verleden tijd van:
treden
A
trad
B
trat
C
trede
D
treedde

Slide 13 - Quiz

Wat is de verleden tijd van:
wandelen
A
wandelte
B
wandeldte
C
wandelde

Slide 14 - Quiz

Het voltooid deelwoord

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Slide 17 - Slide

Het voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden schrijf je meestal met -en.
gezwommen     -     gewonnen     -     gevallen

Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden schrijf je meestal als:

ge + ik-vorm + t                         ge + fiets + t = gefietst (vt: fietste)
of 
ge + ik-vorm + d                        ge + luister + d = geluisterd (vt: luisterde)

-> hier kun je het ex-kofschip gebruiken.

Slide 18 - Slide

Het voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord is de vorm die je kunt zetten achter: 

hij heeft …
hij is … 
er wordt …

Slide 19 - Slide

Hij heeft haar (beschermen).
A
beschermd
B
beschermt
C
beschermdt
D
beschermde

Slide 20 - Quiz

Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald
C
betaaldt
D
betaalte

Slide 21 - Quiz

Het heeft afgelopen nacht streng (vriezen).
A
gevriest
B
gevriesd
C
gevroren
D
gevorst

Slide 22 - Quiz

timer
10:00
Aan het werk
Kijk na: antwoordblad op classroom
Hoe lang: 10 min.
Hoe: in je schrift/boek
Klaar: lezen in je boek
Maak: opdracht 2, 3 en 4 blz. 246-247

Slide 23 - Slide

Afsluiten - woensdag

  • herhalen werkwoordspelling 
  • schrijven


Huiswerk: opdracht 2, 3 en 4 blz. 246-247


Slide 24 - Slide