This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Structuur
Structuur
Structuur
Slide 1 - Slide
Wat?
Schrijfplan
Structuur in de redering
Oefenen!
Slide 2 - Slide
Structuur in de tekst
Je houdt de schrijver bij de les;
de lezer kan de tekst eenvoudig volgen.
Slide 3 - Slide
Hoe?
Noteer het onderwerp van de tekst die je gaat schrijven.
Formuleer de hoofdgedachte, het standpunt of de centrale vraag die je aan de lezer voorlegt.
Bepaal welke deelonderwerpen in jouw tekst aan bod moeten komen, wil de hoofdgedachte (standpunt/centrale vraag) goed uitgelegd worden.
Werk ieder deelonderwerp uit tot een kernzin.
Slide 4 - Slide
Structuur in de redering
De lezer kan jouw gedachtegang volgen;
je voorkomt loze kreten (waardoor je een nietszeggende tekst produceert).
Slide 5 - Slide
Hoe?
uitspraak/stelling/standpunt
argument/reden
voorbeeld/uitleg
conclusie/
samenvatting
Slide 6 - Slide
Hoe
Gebruik signaalwoorden om de delen van de redenering aan elkaar te plakken.
Slide 7 - Slide
Oefenen! (log in)
Slide 8 - Slide
In onderstaande redenatie mist een ...
We moeten meer fruit eten, bijvoorbeeld appels. Eet meer fruit!
A
uitspraak
B
argument
C
voorbeeld/uitleg
D
conclusie
Slide 9 - Quiz
Geef een argument dat in de redenatie past.
We moeten meer fruit eten, neem bijvoorbeeld appels. Eet meer fruit!
Slide 10 - Open question
In onderstaande redenatie mist een ...
Het openbaar vervoer moet goedkoper worden. Hierdoor zullen files afnemen. Het is beter voor het milieu
A
uitspraak
B
argument
C
voorbeeld/uitleg
D
conclusie
Slide 11 - Quiz
Welke signaalwoorden kun je in onderstaande redenatie gebruiken?
Het openbaar vervoer moet goedkoper worden. Hierdoor zullen files afnemen. Het is beter voor het milieu
Slide 12 - Open question
Uitspraak
Argument
Voorbeeld /
uitleg
Conclusie
We kunnen vanavond niet meer terug naar Amsterdam.
Ik heb te veel gedronken.
De treinen rijden niet.
Slide 13 - Drag question
Wat mist er in onderstaande redenatie?
De hoofdact kwam niet opdagen, het regende de hele tijd, een flesje water kostte 5 euro en de podia stonden te dicht bij elkaar. Het was dus geen leuk festival.
A
uitspraak
B
argument
C
voorbeeld/uitleg
D
conclusie
Slide 14 - Quiz
Geef een voorbeeld/uitleg bij het argument
Het was geen leuk festival, want de hoofdact kwam niet opdagen, .................
Het was dus geen leuk festival.
Slide 15 - Open question
Uitspraak
Argument 1
Argument 2
Voorbeeld/uitleg
Ik ben op wereldreis.
Ze hebben allemaal hun eigen belangen voorop staan.