A5 Stijlfiguren 2

LESDOEL

  • Stijlfiguren kunnen herkennen en benoemen
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

LESDOEL

  • Stijlfiguren kunnen herkennen en benoemen

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen?
  • Herhaling stijlfiguren 1
  • Nakijken huiswerk 
  • Herhaling stijlfiguren 2
  • Aan het werk
  • Boek recensie doorgeven
  • (leesuur woensdagmiddag om 15:35 in L01)

Slide 2 - Slide

Soorten stijlfiguren
  1. om je 'lichter uit te drukken dan je bedoelt
  2. om je 'zwaarder uit te drukken dan je bedoelt
  3. om iets extra nadruk te geven
  4. om de lezer aan het denken te zetten
  5. om een grappig effect te bereiken
  6. om een belezen (geleerde) indruk te maken

Slide 3 - Slide

1. om je 'lichter uit te drukken dan je bedoelt
  • eufemisme (Ik heb mij hond laten inslapen)
  • understatement (Beyoncé kan wel aardig zingen}
  • litotes (Dat is geen slecht idee) --> ontkennen van het tegendeel
  • ironie (Tegen een leerling die te laat komt:'Je vindt het toch niet erg dat we al begonnen zijn?') 

Slide 4 - Slide

2. om je 'zwaarder uit te drukken dan je bedoelt
  • Hyperbool (Daar ben je dan. Ik sta hier al uren op je te wachten!)

Slide 5 - Slide

3. om iets extra nadruk te geven (1)
  • prolepsis (Die leraar, die wil ik nooit meer zien!)
  • anticipatie (Wie is er niet groot mee geworden, met Calvé pindakaas) --> eerst verwijswoord dan antecedent
  • repetitio (Nee, nee en nog eens nee!)
  • anafoor (“De ster twinkelt
    , de ster straalt, de ster verlicht, de ster verdwijnt”)

Slide 6 - Slide

3. om iets extra nadruk te geven (2)
  • tautologie (nooit ofte nimmer, gratis en voor niets
  • pleonasme (koud ijs, witte sneeuw}
  • enumeratie (De docent was saai, oninteressant en slaapverwekkend) --> opsomming
  • opsomming in drieën (boeren, burgers en buitenlui/ reinheid rust en regelmaat)

Slide 7 - Slide

3. om iets extra nadruk te geven (3)
  • climax (uren, dagen, maanden, jaren vliegen als een schaduw heen)
  • omgekeerde climax (De officieren, de onderofficieren, de korporaals en zelfs de gewone soldaten kwamen in opstand.)
  • antithese (Witte Reus wast een berg, kost een beetje) --> tegenstelling
  • chiasme (Denkend aan de dood kan ik niet slapen en niet slapend denk ik aan de dood) --> kruisstelling

Slide 8 - Slide

Huiswerk nakijken
Blz. 270 opdr. 2 t/m 5

Slide 9 - Slide

4. om de lezer aan het denken te zetten
  • Paradox (Schrijven is de kunst van het schrappen.) --> schijnbare tegenstelling
  • Oxymoron (werkvakantie, ongekroonde koning) --> woorden die elkaar in letterlijke betekenis tegenspreken
  • Retorische vraag (Zijn jullie gek geworden?)

Slide 10 - Slide

 5. een grappig effect te bereiken

  • woordspeling  (In een gezelschap van rokers is de niet-roker de sigaar)

Slide 11 - Slide

6. om een belezen (geleerde) indruk te maken)
  • Allusie (Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven.) --> Gerard Reve

Slide 12 - Slide

Aan het werk
Maken: 
  • blz. 273 opdr. 6 t/m 8
  • blz. 275 opdr. 12

Slide 13 - Slide

Vragen
  1. Noem een stijlfiguur waarmee je 'lichter' of ''zwaarder' kunt uitdrukken.
  2. Geef een voorbeeld van een pleonasme.
  3. Wat is een retorische vraag?

Slide 14 - Slide