6.3 ENZYMEN

6.3 Enzymen
1 / 22
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

6.3 Enzymen

Slide 1 - Slide

Chemische vertering - enzymen
  • Veel verteringssappen bevatten enzymen.
  • Versnellen de reactie
  • Mechanische vertering zorgt ervoor 
dat enzymen over groter oppervlak 
kunnen werken.

Slide 2 - Slide

Enzymen
Enzymen maken grote voedingsstoffen klein (knippen). Elke voedingsstof heeft zijn eigen enzym.
Een enzym:
  1. bindt aan de voedingsstof
  2. knipt de voedingsstof in stukken
  3. laat los en kan opnieuw een zelfde voedingsstof afbreken

Slide 3 - Slide

Enzymactiviteit
Snelheid waarmee een enzym een reactie versnelt.
optimumkromme
Diagram van de enzymactiviteit met een minimum, een optimum en een maximum.
De temperatuur en zuurgraad beïnvloeden de enzymactiviteit 
– minimum: de laagste waarde waarbij een enzym nog actief is
– optimum: de waarde waarbij de enzymactiviteit het grootst is
– maximum: de hoogste waarde waarbij een enzym actief is

Slide 4 - Slide

Factoren die Enzymactiviteit Beïnvloeden
- Temperatuur: enzymen werken optimaal bij een specifieke temperatuur
- pH: enzymen hebben een optimale pH-waarde waarbij ze het best functioneren
- Enzymconcentratie: hogere concentratie enzymen leidt tot snellere reacties

Slide 5 - Slide

ENZYMEN ....
... zijn specifiek & kunnen maar binden aan één specifiek substraat (als een sleutel & een slot)
... kunnen worden hergebruikt (één enzym sacharase kan dus heel veel sacharose moleculen afbreken) 
... hebben een minimum-, maximum- en optimum -temperatuur en -pH. Hierdoor werken enzymen beter onder bepaalde omstandigheden. 

Slide 6 - Slide

Substraat
Product
Enzym
Enzym-substraat complex

Slide 7 - Drag question

Afbraak van voedingsstoffen m.b.v. enzymen is een voorbeeld van ...
A
mechanische vertering
B
chemische afbraak

Slide 8 - Quiz

Gebruik BINAS 82E. Vier enzymen zijn:
1. Peptase ; 2. Lipase ; 3. Amylase ; 4. Peptidasen.
Zet de nummers van de enzymen in de juiste volgorde van laagste optimum pH naar hoogste optimum pH

Slide 9 - Open question

Waarom heeft juist peptase zo'n lage optimum pH in vergelijking met de andere enzymen?

Slide 10 - Open question

De alvleesklier maakt enzymen
A
juist
B
onjuist

Slide 11 - Quiz

Eiwitsplitsende enzymen worden geproduceerd in:


A
4 en 5
B
5 en 9
C
7 en 11

Slide 12 - Quiz

Koolhydraatsplitsen
enzymen worden geproduceerd in:


A
5 en 6
B
6 en 9
C
9 en 11
D
10 en 11

Slide 13 - Quiz

Afbraak door middel van enzymen is...
A
Mechanische afbraak
B
Chemische afbraak

Slide 14 - Quiz

Zetmeel wordt afgebroken in glucose door een enzym. Hoe heet het enzym en welke klier maakt dit enzym?
A
Peptase, in klieren van de maag
B
Amylase, in klieren van de maag
C
Peptase, in de speekselklier
D
Amylase, in de speekselklier

Slide 15 - Quiz

Wat is GEEN enzym?
A
ATP-ase
B
lipase
C
sacherase
D
peptine

Slide 16 - Quiz

Enzymen zijn...
A
Eiwitten
B
Vetten
C
Koolhydraten
D
Mineralen

Slide 17 - Quiz

Lipase is een enzym. Wat is het substraat bij dit enzym?
A
vetten
B
gal
C
geëmulgeerde vetten
D
monoglyceriden, glycerol en vetzuren

Slide 18 - Quiz

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit bij 38 graden?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)
D
ze zijn allemaal gelijk

Slide 19 - Quiz

Als een enzym gedenatureerd is, betekent dat dat het enzym ...
A
opgebruikt is
B
uit elkaar is gevallen
C
dood is
D
van vorm is veranderd

Slide 20 - Quiz

Een enzym past precies op de om te zetten stof. Dat betekent dat het enzym ...
A
reactiespecifiek is
B
substraatspecifiek is

Slide 21 - Quiz

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymconcentratie gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe, omdat de concentratie van het enzym toeneemt.
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af, omdat de concentratie van het enzym afneemt.

Slide 22 - Quiz