Noteer eerst de
stam van het werkwoord;
Alleen de stam:
ik loop - ik vind / loop jij - vind jij
Heb je te maken met iets of iemand anders, dan schrijf je stam + t:
hij loopt - Pieter vindt - jij wordt
Tip: Zet wanneer je dit niet goed hoort i.v.m. een -t klank in stam een ander werkwoord neer (bijvoorbeeld lopen). Dan hoor je namelijk of er wel of geen -t achter de stam komt.