Lezen verbanden en signaalwoorden - quiz

H4 verbanden en signaalwoorden - quiz
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H4 verbanden en signaalwoorden - quiz

Slide 1 - Slide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Als ik ga werken, heb ik naast mijn tas ook het volgende nodig: sleutels, token, laptop en printpas. 

Slide 2 - Slide

Tegenstelling
Maar, echter, zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

Er stonden gisteren chips en noten op tafel, maar ik wilde ze niet eten.

Slide 3 - Slide


Voorbeeld
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals

Een voorbeeld van een bekende sporter is Mbappé. 

Slide 4 - Slide

middel – doel  
Om te, daarmee, waarmee, door middel van

Om voldoendes te halen, doe ik altijd erg goed mijn best in de les.

Slide 5 - Slide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Doordat ik mijn trui te heet heb gewassen, is hij nu te klein.

Slide 6 - Slide

Vergelijking
Zoals, hetzelfde, dezelfde, in vergelijking met..

Hij is zo rood als een tomaat.

Slide 7 - Slide

Reden
Want, omdat, daarom, namelijk

Ik vind dat we later moeten beginnen met de lessen, want dan ben ik meer uitgerust en kan ik de lesstof beter opslaan.

Slide 8 - Slide

Tijdsvolgorde
eerst, terwijl, toen, vervolgens, daarna, voordat, zodra

Bas voert altijd de kat voordat hij naar school gaat.

Slide 9 - Slide

Uitleg
bijvoorbeeld, dat wil zeggen, met andere woorden, zoals

Jongens zoals Daan en Arwin zijn elke middag aan het voetballen.

Slide 10 - Slide

Conclusie
dus, dan ook, concluderend, de slotsom is, hieruit volgt

Erik heeft zijn sportkleren al aan, dus hij is helemaal klaar voor een rondje hardlopen.

Slide 11 - Slide

Voorwaarde
als, indien, wanneer, mits, tenzij, behalve als

Ik ga wel met je mee, behalve als het gaat regenen.

Slide 12 - Slide

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
opsomming
tegenstelling
reden
echter
maar
ook
namelijk
daarnaast
want

Slide 13 - Drag question

Om mijn spelling te verbeteren, gebruik ik een online cursus spelling.
A
oorzaak/gevolg
B
reden
C
doel/middel
D
toelichting

Slide 14 - Quiz

Net als in veel landen is het in Nederland verboden mensen te discrimineren op grond van ras.
A
vergelijkend
B
oorzaak/gevolg
C
toelichtend
D
voorwaardelijk

Slide 15 - Quiz

Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk.
A
tegenstelling
B
oorzaak-gevolg
C
voorwaarde
D
reden

Slide 16 - Quiz

Vanwege het lawinegevaar konden we niet gaan langlaufen.
A
oorzaak-gevolg
B
vergelijking
C
tegenstellend
D
concluderend

Slide 17 - Quiz

Sleep de signaalwoorden naar de bijpassende verbanden. 
opsomming
voorbeeld
tegenstelling
oorzaak-gevolg
bijvoorbeeld
bovendien
daardoor

doordat
zo
zodat
maar
ten eerste
echter 

Slide 18 - Drag question

Vorig jaar snapte ik natuurkunde nog, maar nu snap ik er niks meer van.

Het signaalwoord 'maar' geeft een....
A
oorzakelijk verband aan
B
opsommend verband aan
C
tegenstellend verband aan
D
redengevend verband aan

Slide 19 - Quiz

Afgelopen nacht viel er meer dan een meter sneeuw. Daardoor stortte het dak van onze schuur in.
Het signaalwoord 'daardoor' geeft een....
A
opsommend verband aan
B
oorzakelijk verband aan
C
redengevend verband aan
D
vergelijkend verband aan

Slide 20 - Quiz

Wat is het verband in alinea 2?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
vergelijking

Slide 21 - Quiz

Wat doe je als je een ei scheidt?
A
Je roert het eiwit en het eigeel door elkaar.
B
Je splitst het eiwit van het eigeel.

Slide 22 - Quiz