Lezen 1.3 verbanden en signaalwoorden - quiz

H3 verbanden en signaalwoorden - quiz
1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H3 verbanden en signaalwoorden - quiz

Slide 1 - Slide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Als ik ga werken, heb ik naast mijn tas ook het volgende nodig: sleutels, token, laptop en printpas. 

Slide 2 - Slide

Tegenstelling
Maar, echter, zo, evenals, in vergelijking met, soortgelijk(e)

Er stonden gisteren chips en noten op tafel, maar ik wilde ze niet eten.

Slide 3 - Slide


Voorbeeld
Een voorbeeld ( hier)van, ter illustratie, bijvoorbeeld, zoals

Een voorbeeld van een bekende sporter is Mbappé. 

Slide 4 - Slide

middel – doel  
Om te, daarmee, waarmee, door middel van

Om voldoendes te halen, doe ik altijd erg goed mijn best in de les.

Slide 5 - Slide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Doordat ik mijn trui te heet heb gewassen, is hij nu te klein.

Slide 6 - Slide

Vergelijking
Zoals, hetzelfde, dezelfde, in vergelijking met..

Hij is zo rood als een tomaat.

Slide 7 - Slide

Reden
Want, omdat, daarom, namelijk

Ik vind dat we later moeten beginnen met de lessen, want dan ben ik meer uitgerust en kan ik de lesstof beter opslaan.

Slide 8 - Slide

Tijdsvolgorde
eerst, terwijl, toen, vervolgens, daarna, voordat, zodra

Bas voert altijd de kat voordat hij naar school gaat.

Slide 9 - Slide

Uitleg
bijvoorbeeld, dat wil zeggen, met andere woorden, zoals

Jongens zoals Daan en Arwin zijn elke middag aan het voetballen.

Slide 10 - Slide

Conclusie
dus, dan ook, concluderend, de slotsom is, hieruit volgt

Erik heeft zijn sportkleren al aan, dus hij is helemaal klaar voor een rondje hardlopen.

Slide 11 - Slide

Voorwaarde
als, indien, wanneer, mits, tenzij, behalve als

Ik ga wel met je mee, behalve als het gaat regenen.

Slide 12 - Slide

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
opsomming
tegenstelling
reden
echter
maar
ook
namelijk
daarnaast
want

Slide 13 - Drag question

Om mijn spelling te verbeteren, gebruik ik een online cursus spelling.
A
oorzaak/gevolg
B
reden
C
doel/middel
D
toelichting

Slide 14 - Quiz

Net als in veel landen is het in Nederland verboden mensen te discrimineren op grond van ras.
A
vergelijkend
B
oorzaak/gevolg
C
toelichtend
D
voorwaardelijk

Slide 15 - Quiz

Doordat de brug open was, kwam Peter te laat op zijn werk.
A
tegenstelling
B
oorzaak-gevolg
C
voorwaarde
D
reden

Slide 16 - Quiz

Vanwege het lawinegevaar konden we niet gaan langlaufen.
A
oorzaak-gevolg
B
vergelijking
C
tegenstellend
D
concluderend

Slide 17 - Quiz

Sleep de signaalwoorden naar de bijpassende signaalwoorden. 
opsomming
voorbeeld
tegenstelling
oorzaak-gevolg
bijvoorbeeld
bovendien
daardoor

doordat
zo
zodat
maar
ten eerste
echter 

Slide 18 - Drag question

Vorig jaar snapte ik natuurkunde nog, maar nu snap ik er niks meer van.
Het signaalwoord 'maar' geeft een....
A
oorzakelijk verband aan
B
opsommend verband aan
C
tegenstellend verband aan
D
redengevend verband aan

Slide 19 - Quiz

Afgelopen nacht viel er meer dan een meter sneeuw. Daardoor stortte het dak van onze schuur in.
Het signaalwoord 'daardoor' geeft een....
A
opsommend verband aan
B
oorzakelijk verband aan
C
redengevend verband aan
D
vergelijkend verband aan

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Slide

Wat voor soort tekst is tekst 2?
A
Artikel
B
Instructie
C
Gebruiksaanwijzing
D
Reclame

Slide 22 - Quiz

Wat is het verband in alinea 2?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld
D
vergelijking

Slide 23 - Quiz

Wat doe je als je een ei scheidt?
A
Je roert het eiwit en het eigeel door elkaar.
B
Je splitst het eiwit van het eigeel.

Slide 24 - Quiz

Wat is een kernzin?
A
Hetzelfde als een structurerende zin
B
Belangrijkste zin van een alinea
C
Een zin met de kern van het verhaal
D
De kern van een zin met de belangrijkste informatie.

Slide 25 - Quiz

Wanneer is een titel pakkend?
A
Wanneer je uit de titel op kunt maken waar de tekst over gaat.
B
Wanneer de titel een van de deelonderwerpen bespreekt.
C
Wanneer de titel terug te vinden is in de tekst.
D
Wanneer de titel zorgt dat de lezer er iets bij voelt.

Slide 26 - Quiz

Feitelijke argumenten zijn subjectief.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quiz

Wat is het onderwerp?
A
Een examenverbod voor slechte leerlingen
B
Twee scholen in de Randstad verbieden leerlingen examen te doen
C
Geen examen voor slechte leerling
D
Leerlingen met slechte cijfers mogen geen examen doen

Slide 28 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte?
A
Twee scholen in de Randstad verbieden leerlingen examen te doen
B
Een school mag een leerling adviseren af te zien van examen
C
Vijf leerlingen meldden zich de afgelopen maand bij het LAKS
D
Om een hoog slagingspercentage te garanderen, weigeren scholen leerlingen met slechte cijfers examen te laten doen.

Slide 29 - Quiz

Sleep de tekstsoorten naar het juiste tekstdoel.
Amuseren
Informeren
overtuigen
Activeren
Reclamefolder
Stripverhaal
oproep lid te worden
Handleiding
nieuwsbericht
Recept
klachtenbrief
poster
roman
ingezonden brief
Verslag
essay

Slide 30 - Drag question

Wat is de kernzin in tekst 2?

Slide 31 - Slide

Tekst 2
Kernzin is
A
de eerste zin
B
de tweede zin
C
de laatste zin
D
er is geen kernzin

Slide 32 - Quiz

Wat is de kernzin in tekst 3?

Slide 33 - Slide

Tekst 3
Kernzin is
A
de eerste zin
B
de tweede zin
C
de laatste zin
D
er is geen kernzin

Slide 34 - Quiz


A
de eerste zin
B
de tweede zin
C
de derde zin
D
de laatste zin

Slide 35 - Quiz

“De opwarming van de aarde heeft ten eerste een slechte invloed op de natuur. Dier- en plantensoorten sterven bijvoorbeeld uit. Bovendien is het ook slecht voor de gezondheid van de mens, nu de lucht steeds smeriger wordt. Daarom vind ik dat de overheid snel actie moet ondernemen.”
A
de eerste zin
B
de tweede zin
C
de laatste zin
D
er is geen kernzin

Slide 36 - Quiz

ZWARTE BLADZIJDE
Hoe bepaal je als museum het woordgebruik als de con-
text van de woorden en het maatschappelijk bewustzijn
erover steeds veranderen? “Uiteindelijk gaat het niet  
zozeer om de woorden zelf, maar om de gesprekken en
reflectie eromheen”, zegt Vera Carasso, directeur muse-
ale zaken van het Scheepvaartmuseum in Amsterdam.
De gids Woorden doen ertoe ligt ook bij hen op tafel. “Het
is heel belangrijk dat dit nu op papier staat. Maar uitein-
delijk gaat het om afwegingen in de praktijk. Dat is een
voortdurende discussie, die bij ons al langer gaande is.
Sommige woorden die tien jaar geleden in orde waren,
kunnen nu niet meer. En ongetwijfeld gebruiken we nu
weer woorden die over tien jaar niet meer kunnen, hoe
bewust we er ook mee bezig zijn.”

Slide 37 - Slide

Tekst 4
Kernzin is
A
de eerste zin
B
de tweede zin
C
de laatste zin
D
er is geen kernzin

Slide 38 - Quiz

ZWARTE BLADZIJDE
Hoe bepaal je als museum het woordgebruik als de con-
text van de woorden en het maatschappelijk bewustzijn
erover steeds veranderen?
“Uiteindelijk gaat het niet  
zozeer om de woorden zelf, maar om de gesprekken en
reflectie eromheen”, zegt Vera Carasso, directeur muse-
ale zaken van het Scheepvaartmuseum in Amsterdam.
De gids Woorden doen ertoe ligt ook bij hen op tafel. “Het
is heel belangrijk dat dit nu op papier staat. Maar uitein-
delijk gaat het om afwegingen in de praktijk. Dat is een
voortdurende discussie, die bij ons al langer gaande is.
Sommige woorden die tien jaar geleden in orde waren,
kunnen nu niet meer. En ongetwijfeld gebruiken we nu
weer woorden die over tien jaar niet meer kunnen, hoe
bewust we er ook mee bezig zijn.”

Slide 39 - Slide

Maken
lezen 1.3
 opdracht 15 t/m 18
blz. 32-34

Slide 40 - Slide

Maken
1.3 lezen opdracht 19 t/m 26

(+ huiswerkcontrole opdrachten vorige week)

Slide 41 - Slide