chapitre 2 grammaire ABC 4 havo

4H Frans - grammaire chapitre 2
  • grammaire A: bijwoord
  • grammaire B: onregelmatige ww pouvoir, décrire en servir in de présent, passé composé en  imparfait
  • Grammaire C: imparfait of passé composé?
1 / 31
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

4H Frans - grammaire chapitre 2
  • grammaire A: bijwoord
  • grammaire B: onregelmatige ww pouvoir, décrire en servir in de présent, passé composé en  imparfait
  • Grammaire C: imparfait of passé composé?

Slide 1 - Slide

Grammaire A

Slide 2 - Slide

Waar zegt een bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
een werkwoord
B
een bijwoord
C
een zelfstandig naamwoord
D
de hele zin

Slide 3 - Quiz

Waar zegt een bijwoord iets over?
A
een werkwoord
B
een bijvoeglijk naamwoord
C
een zelfstandig naamwoord
D
de hele zin

Slide 4 - Quiz

Wat plak je achter een bijvoeglijk naamwoord om er een bijwoord van te maken?

Slide 5 - Open question

Maak een bijwoord van: poli

Slide 6 - Open question

Maak een bijwoord van: correct

Slide 7 - Open question

Maak een bijwoord van: sportif

Slide 8 - Open question

Maak een bijwoord van: bon

Slide 9 - Open question

Maak een bijwoord van: récent

Slide 10 - Open question

Kies de juiste vorm. Serge Gainsbourg chante (beter)
A
meilleur
B
mieux

Slide 11 - Quiz

Kies de juiste vorm. (gelukkig) sa musique est populaire
A
heureux
B
heureuse
C
heureuxment
D
heureusement

Slide 12 - Quiz

Kies de juiste vorm. C'est un plat (typisch) Frans.
A
typique
B
typiquement

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste vorm: C'est un (goede) chanteur.
A
bon
B
bonne
C
bien

Slide 14 - Quiz

Lastig?
  • Leer grammaire A uit chapitre 2.
  • Oefen via Slim Stampen

Slide 15 - Slide

Grammaire B

Slide 16 - Slide

Vervoeg: il (pouvoir, présent)

Slide 17 - Open question

Vervoeg: ma famille (partir, passé composé)

Slide 18 - Open question

Vervoeg: nous (sentir, imparfait)

Slide 19 - Open question

Vervoeg: tu (décrire, présent)

Slide 20 - Open question

Vervoeg: vous (dormir, imparfait)

Slide 21 - Open question

Vervoeg: ils (mentir, présent)

Slide 22 - Open question

Grammaire B oefenen?
Slim Stampen B

Slide 23 - Slide

Grammaire C p75
le passé composé et l'imparfait

Slide 24 - Slide

Le passé composé
Gebeurtenis uit het verleden wat iemand heeft gedaan
Hier, je suis allé à Rotterdam avec mes amis
D'abord nous avons fait du shopping
Puis nous avons mangé une pizza

Geeft antwoord op de vraag: en toen?
Gaat om een afgesloten gebeurtenis

Slide 25 - Slide

Imparfait
Beschrijft hoe het in het verleden was 

Toestand/beschrijving --> Ce jour-là, il pleuvait très fort
gewoonte/feit --> Avant je faisais du basket le lundi et le jeudi
handeling dat aan de gang is --> Aline préparait le dîner, pendant que Jean nettoyait la maison

Slide 26 - Slide


passé composé

  • Geeft antwoord op de vraag ''En toen?''
  • Tijdsaanduiding
  • Afgesloten gebeurtenis/handeling; begin en eind zijn duidelijk
  • Film

imparfait

  • Vertelt hoe het in het verleden was
  • Toestand/beschrijving
  • gewoonte/feit
  • Handeling die aan de gang is (zitten te, bezig zijn te ..)
  • Foto
Différences entre le passé composé et l'imparfait

Slide 27 - Slide


passé composé

  • puis
  • alors
  • ensuite
  • après
  • tout à coup
  • soudain

imparfait

  • souvent
  • toujours
  • quelquefois
  • autrefois
  • avant
  • depuis
  • d'habitude
Aanwijzingen voor p.c of imparfait

Slide 28 - Slide

Een gewoonte
Een beschrijving
Een handeling van onbepaalde duur
Je me levais toujours à 7h.
Nous regardions un film à la télé.
La rue était vide, 
il faisait chaud.

Slide 29 - Drag question

Moet je hier de passé composé of de imparfait gebruiken?
"Toen hij klein was, fietste hij iedere dag naar school."
Quand il _____ petit, il _____ tous les jours en vélo à l'école"
A
imparfait
B
passé composé

Slide 30 - Quiz

Grammaire C oefenen?
Slim Stampen C

Slide 31 - Slide