Kom, zeiden vanmorgen de eendjes ontroerd,
dat jongetje heeft ons zo dikwijls gevoerd,
we doen het nu anders, we draaien het om.
Nu gaan we het jongetje voeren. Kom!
1e strofe uit De Eendjes van Annie M.G. Schmidt
.
toen hij daar op straat twintig eendjes zag staan.
Dag, jongetje, zeiden ze, ga maar naar binnen.
We komen je voeren; we gaan zo beginnen.
Toen moest hij gaan zitten. Hij kreeg een servet.
Ze sneden het brood en ze smeerden het vet.
Ze gaven hem stukjes van ’t brood om de beurt,
met sjem (appel-bessen) en muisjes (gekleurd).
Hè, zeiden de eendjes, wat leuk is dat nou,
je hebt ons gevoerd, nu voeren we jou.
Zo, zeiden de eendjes, nou heb je genoeg.
Kom jij eens ’n keer weer bij ons, ’s morgens vroeg?
1957