1. Ik kan de
futur simple herkennen (herhaling).
2. Ik kan de futur simple zelf maken (herhaling)
3. Ik kan het werkwoord devoir vervoegen in de présent en passé composé.
4. Ik heb de uitleg begrepen van de gebiedende wijs en kan daarmee starten aan de opdrachten van deze week.