Ik kan vertellen hoe ik woorden met 'ss' en 'ß' uitspreek.
Ik kan uitleggen hoe ik het voorzetsel 'naar' in het Duits gebruik.
Ik kan de hoofdpunten en belangrijke details uit een leestekst begrijpen.
Slide 3 - Slide
Schreiben (S. 118)
Aufgabe 38
Slide 4 - Slide
Schreiben (S. 118)
Aufgabe 39
Slide 5 - Slide
'naar' is 'zu'
Ich muss gleich zum Zahnarzt.
Er geht jetzt zu meiner Mutter.
Wie komme ich zum Bahnhof?
Fährt dieser Bus zum Stadion?
bij personen
bij dingen
Let op: nach Hause gehen/laufen/fahren/kommen
Slide 6 - Slide
'naar' is 'nach'
Mein Bruder fährt nach Berlin.
Wir fahren am Wochenende nach Deutschland.
Bei der Ampel fahren Sie nach rechts.
bij steden
bij landen zonder lidwoord
bij richtingen
Slide 7 - Slide
'naar' is 'in'
Wir fahren morgen in die Schweiz.
Das Flugzeug fliegt in die Türkei.
Wir reisen mit dem Zug in die Niederlande.
Slide 8 - Slide
'naar' is 'in'
Wir fahren morgen in die Schweiz / in die Türkei.
Wir reisen mit dem Zug in die Niederlande.
Gehst du gern in die Disko?
bij landen met lidwoord
vaste combinaties, zoals in die Disko / Kirche / Schule gehen; ins Theater / Museum / Kino / Bett gehen
Slide 9 - Slide
'zu' of 'in'
zu of in?
zu → in de richting van
in → naar binnen gaan
Slide 10 - Slide
Der Bus fährt zur Schule.
Der Bus fährt in die Schule.
Slide 11 - Slide
An die Arbeit!
Wat: Aufgaben 41, 42, 43
Wie en hoe: Alleen en in stilte
Hulp: Bij opdracht 43: Gebruik de Checklist van de opdracht en evt. een woordenboek! In teksten van opdracht 40 en 42 vind je voorbeeldzinnen. Lever je e-mail in bij de docent.
Tijd: Tot einde lesuur.
Klaar? Top! Maak opdracht 44 t/m 46 (Lesen). Gesprekken nog niet opgenomen/ingeleverd? Doe dat ná onderdeel Schreiben!
Slide 12 - Slide
Hausaufgaben
Machen:
Kapitel 3, Aufgaben 44 t/m 46
Lernen:
Lernliste N-D und Lernliste D-N (S. 128 und 129)
Grammatik (S. 130)
Slide 13 - Slide
Slide 14 - Slide
Lernziele
Ik kan schriftelijk een route beschrijven.
Ik kan vertellen hoe ik woorden met 'ss' en 'ß' uitspreek.
Ik kan uitleggen hoe ik het voorzetsel 'naar' in het Duits gebruik.
Ik kan de hoofdpunten en belangrijke details uit een leestekst begrijpen.